ECLI:NL:GHARL:2017:4988

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
200.175.707/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over afwikkeling overeenkomst tot beheer van een camping

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de afwikkeling van een overeenkomst tot beheer van een camping. [appellant] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] voor een bedrag van € 14.806,31, dat hij stelt te vorderen op basis van een overeenkomst die hij met [geïntimeerde] heeft gesloten. Deze overeenkomst betreft het huren en beheren van de camping, waarbij [appellant] ook zorg verleende aan [geïntimeerde] en zijn echtgenote. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen en de reconventionele vordering van [geïntimeerde] toegewezen, die onder andere een verbod inhield voor [appellant] om negatieve berichten over [geïntimeerde] te plaatsen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, maar dat er onduidelijkheid bestond over de ingangsdatum en de inhoud van deze overeenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat de overeenkomst in augustus 2012 is ingegaan en dat de vorderingen van [appellant] voor een groot deel niet toewijsbaar zijn, omdat hij deze onvoldoende had onderbouwd. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat [appellant] recht heeft op een bedrag van € 1.167,24, dat [geïntimeerde] aan hem moet betalen, en heeft de eerdere beslissing van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] om [appellant] te verbieden negatieve berichten te plaatsen, vernietigd, omdat deze niet langer opportuun was. De uitspraak van het hof is gedaan op 13 juni 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.707/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3213600\CV EXPL 14-9815)
arrest van 13 juni 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. Eliya, kantoorhoudend te Hengelo,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. Y. Schippers, kantoorhoudend te Groningen, die zich heeft onttrokken.
Het hof neemt de beschikking van de rolraadsheer van 1 september 2015 hier over.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In genoemde beschikking heeft de rolraadsheer bepaald dat de zaak alsnog wordt ingeschreven. Hij heeft de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven.
1.2
[appellant] heeft een memorie van grieven (met producties) genomen. De zaak is daarop verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] . Daarop heeft de advocaat van [geïntimeerde] zich onttrokken. Er heeft zich vervolgens geen andere advocaat gesteld. Op verzoek van [appellant] heeft het hof akte van niet dienen verleend.
1.3
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
De vordering van [appellant] strekt ertoe dat het vonnis van 15 april 2015 wordt vernietigd en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.806,31, te vermeerderen met rente en proceskosten en de vorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
De camping " [C] " is vanaf 2000 eigendom van [geïntimeerde] , die in 1924 is geboren, en diens echtgenote [D] (geboren in 1927).
2.3
Vanaf december 2011 huurt [appellant] blokhut nummer 4 op de camping.
2.4
Op enig moment zijn partijen met elkaar in overleg getreden over het huren en beheren
van de camping door [appellant] en het verlenen van zorg door de partner van [appellant] , [E] , aan [geïntimeerde] en zijn echtgenote.
2.5
Vanaf april 2012 is [appellant] begonnen met het verrichten van werkzaamheden ten
behoeve van de camping.
2.6
Tussen [geïntimeerde] en [E] is een overeenkomst gesloten op grond waarvan [E] met ingang van 1 mei 2012 voor onbepaalde tijd zorg zal verlenen aan [geïntimeerde] , welke zorg zal worden betaald uit het persoonsgeboden budget.
2.7
Op 25 augustus 2012 hebben [geïntimeerde] en [appellant] een "zorgovereenkomst" voor onbepaalde tijd met ingang van 1 september 2012 in het kader van een persoonsgebonden budget getekend. Partijen hebben gebruik gemaakt van een modelcontract. De werkzaamheden houden persoonlijke verzorging en begeleiding in, waarbij de zorgverlener ( [appellant] ) een variabel aantal uren werkt voor de budgethouder ( [geïntimeerde] ). Het AWBZ-uurloon is vastgesteld op € 18,-.
2.8
Nadat partijen eerst enkele andere door henzelf opgestelde concept-overeenkomsten hadden besproken, heeft Dijkstra Notarissen te Stadskanaal op 21 september 2012 een ontwerp "Huurovereenkomst Kampeerbedrijf" opgesteld. In dat ontwerp is vermeld dat [appellant] en [E] de camping met ingang van 1 september 2012 voor een periode van twee jaar (met een verlenging van vijf jaar) huren van [geïntimeerde] en [D] , tegen een huur van € 3.000,- per maand voor de camping en van € 600,- per maand voor de bedrijfswoning, exclusief BTW. Het ontwerp bevat een voorkeursrecht tot koop van de camping door [appellant] en [E] . Het ontwerp is niet door partijen ondertekend.
2.9
Op 23 september 2012 heeft [appellant] een overzicht opgesteld van zijn inkomsten en uitgaven. In dat overzicht heeft hij aangegeven dat de verhuuropbrengst van de blokhutten en een jaarplaats € 3.000,- per maand bedraagt, waardoor - gelet op de door hem te betalen huur voor de camping van € 3.000,- per maand - sprake is van een netto-opbrengst van € 0,-. Van het netto maandinkomen van [E] van € 2.100,- dienen diverse kosten te worden betaald, zoals de huur van het praathuis ad € 600,-, verzekeringspremies, onderhoudskosten en kosten van een bus.
2.1
Op 4 oktober 2012 heeft [appellant] een bedrag van € 2.000,- aan [geïntimeerde]
overgemaakt. Als omschrijving heeft [appellant] vermeld:
"deelbetaling btw, advocaat,
electrakast aanpassing camping".
2.11
Op 19 oktober 2012 is door [appellant] en [geïntimeerde] een schriftelijk stuk ondertekend waarin het volgende is opgenomen:
” [geïntimeerde] en [appellant] hebben gisteren een lang gesprek gehad om uit de zogenaamde
"inpasse" te komen. Beiden hebben hun argumenten neergelegd en besproken.
Hierbij is wederzijds water bij de wijn gedaan om tot een hernieuwde "win-win" situatie
te komen. Uitgangspunt was de onderlinge overeenkomst van april, maar dan met betere
wederzijdse condities.
Afgesproken en voorgesteld is:
Het salaris van zijn [E] naar beneden bij te stellen van € 3000,- bruto naar € 2100,-
bruto. Daardoor is tevens de huur van de camping ook naar beneden bijgesteld van
€ 3000,- naar € 2100,-. De huur van het praathuis is daarbij van € 600,- naar € 400,-
verlaagd.
Een en ander zullen we z.s.m. in een aangepaste overeenkomst vastleggen.
Eventueel in samenwerking met dhr. [F] (mediator).”
2.12
Op 27 november 2012 heeft [geïntimeerde] de huur van de blokhut van [appellant]
opgezegd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] in een brief van 28 november 2012 aan [appellant]
kenbaar gemaakt dat de proefperiode van hem als beheerder van de blokhutten voorbij is, omdat [appellant] zich niet houdt aan de betalingsafspraken, onder meer door de energiekosten niet te betalen, de BTW niet af te dragen en niet de volledige huurprijs van de blokhutten te betalen. [appellant] is op 5 december 2012 van de camping vertrokken.
2.13
Bij brief van 3 april 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] verzocht het nog
openstaande bedrag van € 3.400,00 betreffende de huur voor de camping over de maanden
november en december 2012 binnen 14 dagen na dagtekening aan hem te voldoen.
2.14
Bij beschikking van 21 oktober 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling
Privaatrecht, heeft de kantonrechter op verzoek van [geïntimeerde] de tussen [geïntimeerde] en
[E] bestaande arbeidsovereenkomst per 1 december 2013 ontbonden.
2.15
De voormalige gemachtigde van [geïntimeerde] heeft bij brieven van 8 november 2013 en 3 december 2013 [appellant] gesommeerd tot betaling van € 5.280,44. Het bedrag bestaat uit € 3.400,- aan openstaande huur en € 1.880,44 aan nog te betalen energiekosten. [appellant] heeft aan de sommaties geen gevolg gegeven.

3.De procedure in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard. Hij heeft betaling gevorderd van een bedrag van € 14.806,31 met rente en kosten. Aan deze vordering, die bestaat uit verschillende componenten, heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat partijen een overeenkomst hebben gesloten betreffende het beheren en huren van de camping door [appellant] . [appellant] stelt dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit deze overeenkomst, waardoor [appellant] schade heeft geleden. Bovendien heeft [appellant] kosten gemaakt die voor rekening komen van [geïntimeerde] en heeft [geïntimeerde] ten onrechte de overeengekomen vergoeding voor zorgkosten in de maanden april tot en met november 2012 ad € 400,- per maand onbetaald gelaten.
3.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [appellant] en heeft in reconventie betaling van een bedrag van € 5.280,44 aan achterstallige huur en energiekosten, te vermeerderen met rente, gevorderd. Ook heeft hij gevorderd dat het [appellant] verboden wordt onjuiste berichten en recensies over [geïntimeerde] en/of de camping op websites te plaatsen en heeft hij een bedrag van € 1.000,- (te vermeerderen met wettelijke rente) gevorderd als schadevergoeding voor reeds geplaatste berichten.
3.3
Nadat de kantonrechter in een tussenvonnis van 10 september 2014 een comparitie van partijen had bevolen en deze comparitie ook had plaatsgevonden, heeft hij in het eindvonnis de geldvorderingen in conventie en in reconventie afgewezen en de reconventionele vordering strekkende tot een verbod van [appellant] tot het plaatsen van negatieve berichten over [geïntimeerde] en de camping, op straffe van verbeurte van een dwangsom, toegewezen. De kantonrechter heeft zowel in conventie als in reconventie de proceskosten gecompenseerd.

4.De bespreking van de grieven

4.1
De
grieven 1 en 2hangen met elkaar samen. Met deze grieven betoogt [appellant] dat de kantonrechter de vordering in conventie ten onrechte heeft afgewezen. Daarmee legt hij het geschil tussen partijen betreffende de vordering in conventie in volle omvang aan het hof voor.
4.2
Het hof stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen betreffende het beheer en de huur van de camping door [appellant] . Zij verschillen van mening over de vraag met ingang van wanneer de overeenkomst is gesloten en wat de precieze inhoud is van de verplichtingen uit deze overeenkomst. Vastgesteld kan worden dat uit de in rechtsoverweging 2.11 aangehaalde schriftelijke overeenkomst van 19 oktober 2012 ook volgt dat partijen een overeenkomst hebben gesloten. In deze schriftelijke overeenkomst wordt verwezen naar een overeenkomst van april. Daarmee zal april 2012 zijn bedoeld. Gesteld noch gebleken is dat partijen toen een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten. [appellant] heeft wel verwezen naar concept-contracten, maar die concepten dateren alle van (ruimschoots) na april 2012. De concepten zijn niet door partijen ondertekend. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat partijen desalniettemin overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van een van deze concepten. In het wel ondertekende stuk van 19 oktober 2012 wordt niet naar een van deze concepten verwezen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat partijen in april 2012 een mondelinge overeenkomst hebben gesloten en die op 19 oktober 2012 op onderdelen hebben aangepast. Voor zover [appellant] met grief 1 opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen met de overeenkomst van 19 oktober 2012 de mondelinge overeenkomst van april 2012 hebben bevestigd (en op de in de overeenkomst van 19 oktober 2012 genoemde punten hebben gewijzigd) faalt de grief dan ook.
4.3
[appellant] heeft zijn vorderingen gebaseerd op de overeenkomst tussen partijen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de inhoud van deze overeenkomst wordt bepaald door hetgeen partijen in april 2012 mondeling zijn overeengekomen, met inachtneming van hetgeen daarin nadien, op 19 oktober 2012, is gewijzigd. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst inhield dat [appellant] tegen betaling van een maandelijkse vergoeding aan [geïntimeerde] het beheer over (de blokhutten op) de camping kreeg, in die zin dat hij de exploitatiewinst van de camping (opbrengst van de verhuur van de blokhutten aan derden minus kosten) mocht behouden. Dat volgt ook uit het door [appellant] zelf opgestelde overzicht van 23 september 2012, aangehaald in rechtsoverweging 2.9. [geïntimeerde] heeft gesteld dat de overeenkomst in augustus 2012 (volgens hem als proef) is ingegaan. Voor zover [appellant] heeft willen stellen dat de overeenkomst eerder is ingegaan - hij heeft dat niet expliciet gesteld, maar aan een van zijn vorderingen ligt de gedachte ten grondslag dat de overeenkomst al in juni 2012 is ingegaan -, heeft hij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Zo heeft hij niet gesteld dat hij betreffende de maanden juni en juli 2012 de overeengekomen vergoeding van € 3.000,- heeft betaald. Van deze betalingen blijkt ook niet uit het door [appellant] overgelegde overzicht van betalingen per bank aan [geïntimeerde] . Ook in de overgelegde concept-contracten wordt geen eerdere ingangsdatum vermeld dan
1 augustus 2012. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de overeenkomst betreffende de huur van de camping tussen partijen per 1 augustus 2012 is ingegaan.
4.4
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de ingangsdatum en de inhoud van de overeenkomst zal het hof de diverse vorderingen van [appellant] bespreken. Het hof zal daarbij rekening houden met het door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevoerde verweer.
4.5
De eerste vordering betreft een vordering vanwege huurderving omdat twee blokhutten (nummers 6 en 7) in juni en juli 2012 niet verhuurbaar waren en één blokhut (nummer 7) van augustus tot en met november niet verhuurbaar was. De huurderving bedraagt volgens [appellant] respectievelijk € 1.900,- en € 2.000,-.
4.6
In juni en juli 2012 was de huurovereenkomst tussen partijen nog niet ingegaan, zodat [appellant] geen aanspraak had op de huuropbrengst van de beide blokhutten. De vordering betreffende die maanden is, wat er verder ook zij van de vraag of de blokhutten toen niet verhuurbaar waren, niet toewijsbaar. De vordering betreffende de maanden augustus tot en met november 2012 is evenmin toewijsbaar. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] onder meer bestreden dat blokhut 7 niet verhuurbaar was. Ook heeft hij het bedrag van de huurderving bestreden. De kantonrechter heeft de vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Het hof stelt vast dat [appellant] ook in appel niet heeft onderbouwd dat de blokhut van augustus tot en met november 2012 niet verhuurbaar was. Hij heeft niet aangevoerd wat er aan de blokhut ontbrak waardoor deze niet verhuurbaar zou zijn, maar heeft volstaan met de blote stelling dat de blokhut niet verhuurbaar was zonder deze stelling verder toe te lichten. Anders dan [appellant] veronderstelt, had de kantonrechter hem, bij gebreke van iedere onderbouwing, niet in de gelegenheid hoeven stellen om die onderbouwing alsnog te geven. [appellant] had wel de mogelijkheid om in de appelprocedure, die mede dient om in eerste aanleg begane omissies te corrigeren, deze onderbouwing alsnog te geven, maar het hof moet vaststellen dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.
4.7
De tweede vordering betreft de hogere wegenbelasting van de bus van [appellant] . Voor zover het hof de niet al te heldere stellingen van [appellant] begrijpt, heeft [appellant] het kenteken van de bus, die hij bedrijfsmatig gebruikte ten behoeve van zijn bedrijf, omgezet van grijs naar geel, omdat hij dat bedrijf beëindigde toen hij in april 2012 met beheerswerkzaamheden voor de camping begon en de bus voor die werkzaamheden ging gebruiken. De met deze omzetting gemoeide hogere wegenbelasting komt voor rekening van [geïntimeerde] , aldus [appellant] . [appellant] vordert daarnaast vergoeding van door hem gemaakte kosten ten behoeve van het beheer van de camping. Hij heeft in dat verband een groot aantal bonnen en facturen overgelegd betreffende onder meer bouwmaterialen en advertentiekosten.
4.8
[geïntimeerde] heeft deze vorderingen betwist. Volgens hem komen de door [appellant] gedurende de looptijd van de overeenkomst gemaakte kosten voor zijn eigen rekening. Het betreft exploitatiekosten van de camping die [appellant] diende te vergoeden uit de door hem ontvangen huur. In de periode voorafgaand aan de ingangsdatum van de huurovereenkomst deed [appellant] weleens een klusje, maar waren er geen afspraken over de vergoeding daarvan. [geïntimeerde] heeft [appellant] in juni 2012 een keer € 1.000,- gegeven. Overigens was [appellant] toen vooral bezig met het opstarten van de camping, aldus [geïntimeerde] (in eerste aanleg).
4.9
Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat [appellant] kosten heeft gemaakt ten behoeve van de camping nog niet betekent dat hij aanspraak heeft op vergoeding van deze kosten. Dat geldt zeker niet voor de kosten die hij heeft gemaakt in de periode dat hij als beheerder de camping exploiteerde. Uit de overeenkomst tussen partijen volgt dat de kosten die [appellant] maakte ten behoeve van het beheer van de camping in beginsel voor zijn rekening kwamen. Als [appellant] al heeft gesteld dat partijen daarnaast hebben afgesproken dat [appellant] deze kosten (toch) bij [geïntimeerde] in rekening mocht brengen
- het hof dient een dergelijke stelling dan in te lezen in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd -, heeft [geïntimeerde] deze stelling gemotiveerd betwist. [appellant] heeft niet aangeboden deze stelling te bewijzen en het hof ziet ook geen reden hem ambtshalve tot dit bewijs toe te laten.
Voor de voorafgaand aan de ingangsdatum van de overeenkomst gemaakte kosten, ontbreekt een deugdelijke grondslag. Als [appellant] de vordering baseert op een gemaakte afspraak, geldt mutatis mutandis wat geldt voor de gedurende de looptijd van de overeenkomst gemaakte kosten. Voor een mogelijke andere grondslag - zaakwaarneming wellicht, of ongerechtvaardigde verrijking - heeft [appellant] in het licht van het door [geïntimeerde] gevoerde verweer onvoldoende aangevoerd.
4.1
De slotsom is dat de vorderingen betreffende de wegenbelasting en de gemaakte kosten niet toewijsbaar zijn.
4.11
[appellant] vordert ook betaling van een bedrag van € 3.200,- in verband met zorgkosten gedurende de maanden april tot en met november 2012. Hij maakt aanspraak op een bedrag van € 400,- per maand op grond van de zorgovereenkomst van 25 augustus 2012, aangehaald in rechtsoverweging 2.7. Volgens [geïntimeerde] is de zorgovereenkomst aangegaan in geval van ‘nood’, als [E] zou uitvallen. [appellant] heeft nooit op basis van de overeenkomst hulp aan hem verleend, stelt [geïntimeerde] .
4.12
Het hof stelt vast dat de schriftelijke zorgovereenkomst is ondertekend op 25 augustus 2012 en niet uitgaat van een vast bedrag per maand, maar van een uurtarief met een variabel aantal uren. De overeenkomst gaat per 1 september 2012 in. In het licht daarvan heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd op grond waarvan hij op basis van deze overeenkomst vanaf 1 april 2012 aanspraak heeft op een vast bedrag per maand (kennelijk gebaseerd op 400:18 = 22,22 uren per maand). Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] ook in hoger beroep heeft nagelaten nauwkeurig te omschrijven welke werkzaamheden hij voor [geïntimeerde] heeft verricht op basis van de zorgovereenkomst, wanneer hij deze werkzaamheden heeft verricht en hoeveel tijd daarmee gemoeid was. De vordering is dan ook bij gebreke van een afdoende onderbouwing niet toewijsbaar.
4.13
[appellant] heeft op 4 oktober 2012 een bedrag van € 2.000,- aan [geïntimeerde] betaald. Volgens hem betreft het een voorschot dat later zou worden verrekend met hetgeen hij [geïntimeerde] daadwerkelijk verschuldigd zou zijn. Volgens [geïntimeerde] heeft het bedrag voor een deel van € 832,76 betrekking op de aanschaf van een elektrakast. Partijen hebben afgesproken dat zij ieder de helft van deze kast, die € 1.665,52 kostte, voor hun rekening zouden nemen. Ook heeft hij bestreden dat sprake was van een voorschot betreffende advocaatkosten. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] als onvoldoende onderbouwd van de hand gewezen.
4.14
[appellant] stelt dat het bedrag van € 2.000,- onverschuldigd is betaald. Stelplicht en bewijslast betreffende het onverschuldigde karakter van de betaling rusten op hem. [geïntimeerde] heeft de vordering betreffende het bedrag van € 832,76 gemotiveerd bestreden. Dat geldt niet voor het restant bedrag, nu hij niet heeft aangegeven welke vorderingen van hem daarmee zijn voldaan. Dat had, zeker nu de betaling gelet op de omschrijving (deels) een voorschotkarakter had, wel op zijn weg gelegen. De vordering is dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.167,24. Ten aanzien van het resterende deel van de vordering ontbreekt een concreet bewijsaanbod, nog daargelaten dat [appellant] niet inhoudelijk is ingegaan op het door [geïntimeerde] gevoerde inhoudelijke verweer tegen dit deel.
4.15
[appellant] heeft, ten slotte, aanspraak gemaakt op een bedrag van € 2.000,- in verband met de opbrengst van de blokhutten over de maand december 2012. Deze vordering stuit af op het door [geïntimeerde] gevoerde verweer dat de overeenkomst in december 2012 al was beëindigd door de opzegging met onmiddellijke ingang op 28 november 2012. Het hof stelt vast dat [appellant] de rechtsgeldigheid van de opzegging niet heeft bestreden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de overeenkomst op 1 december 2012 was beëindigd. [appellant] had dan ook geen aanspraken op de huuropbrengst van december 2012 (waartegenover staat dat hij over die maand ook geen huur aan [geïntimeerde] verschuldigd is).
4.16
De slotsom is dat van de vorderingen van [appellant] een bedrag van € 1.167,24 toewijsbaar is, met de wettelijke rente vanaf de inleidende dagvaarding, zoals gevorderd. De grieven slagen dan ook gedeeltelijk.
4.17
Met
grief 3komt [appellant] , naar het oordeel van het hof terecht, op tegen de toewijzing door de kantonrechter van de vordering hem te verbieden onrechtmatige negatieve berichten over [geïntimeerde] op websites te plaatsen. Deze vordering is in september 2015 toegewezen, bijna drie jaren nadat [appellant] van de camping was vertrokken, en is gebaseerd op door [appellant] voor het laatst in het najaar van 2013 geplaatste berichten. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] ook nadien nog negatieve berichten over
[geïntimeerde] op websites heeft geplaatst, was een verbod niet langer opportuun. De grief slaagt.
4.18
De slotsom is dat het hof het vonnis in eerste aanleg gedeeltelijk zal vernietigen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat in appel beide partijen gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Het hof zal de proceskosten van de appelprocedure dan ook compenseren.

5.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie en in reconventie gewezen, behoudens voor wat betreft de beslissing over de proceskosten, welke beslissing wordt bekrachtigd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 1.167,24, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2014 tot aan de voldoening van de vordering;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het in conventie en in reconventie meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. R.E. Weening en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
13 juni 2017.