ECLI:NL:GHARL:2017:4928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
16/00148 t/m 16/00155
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot verzwegen inkomsten en de vraag naar een compromis in de hoger beroepsfase

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2015. De belanghebbende, aangeduid als [X] [Z], had hoger beroep ingesteld tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009 tot en met 2012, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede. De Inspecteur had deze aanslagen opgelegd naar aanleiding van informatie van de politie over ongebruikelijk bezit, waarbij de belanghebbende dure auto’s had aangeschaft zonder duidelijke financiering. De Inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen ongegrond verklaard, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank en uiteindelijk het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 4 mei 2017 is het geschil besproken, waarbij de belanghebbende stelde dat er een compromis was bereikt in de hoger beroepsfase, terwijl de Inspecteur dit betwistte. Het Hof heeft de correspondentie tussen de partijen geanalyseerd en geconcludeerd dat er inderdaad een overeenkomst tot stand was gekomen, waarbij de belanghebbende een bedrag van € 40.000 zou betalen en een deel van de aanslagen buiten invordering zou worden gesteld. Het Hof oordeelde dat de overeenkomst niet vernietigbaar was wegens dwaling, omdat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de totale belastingschuld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten en de gevolgen van een dergelijke overeenkomst voor de betrokken partijen. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 16/00148 tot en met 16/00155
uitspraakdatum:
13 juni 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2015, nummers AWB 15/1337, 15/1338, en 15/1340 tot en met 15/1345, ECLI:NL:RBGEL:2015:8002, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Enschede(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente respectievelijk belastingrente berekend en zijn vergrijpboetes opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2009 en 2010 navorderingsaanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, en voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen in de Zvw. Bij beschikkingen is heffingsrente respectievelijk belastingrente berekend en zijn vergrijpboetes opgelegd.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen in de IB/PVV, de (navorderings)aanslagen in de Zvw, de beschikkingen heffingsrente respectievelijk belastingrente en de boetebeschikkingen inzake de IB/PVV ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft de boetebeschikkingen inzake de Zvw verminderd tot nihil.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1984 en ongehuwd.
2.2.
Vanwege informatie verkregen uit een regionaal project bij de politie (Project Ongebruikelijk Bezit) is de Inspecteur een onderzoek naar belanghebbende gestart. De door de politie ingebrachte informatie betrof de constatering dat belanghebbende in twee dure auto’s van het merk Mercedes rondreed en niet duidelijk was hoe deze auto’s door belanghebbende waren gefinancierd.
2.3.
Tijdens het daarna door de Inspecteur ingestelde onderzoek is geconstateerd dat belanghebbende vanaf januari 2010 de volgende auto’s heeft aangeschaft:
Kenteken
Merk/type
Datum aanschaf
Contant bijbetaald (€)
[00-YY-YY]
Mercedes Benz CLS 350
09-01-2010
12.5
[00-YYY-0]
Mercedes Benz E 250 CGI
19-10-2011
23.75
[01-YY-YY]
Mercedes Benz CL 500
28-09-2012
10.5
[01-YYY-0]
Volkswagen Polo
14-12-2012
11.7
[02-YYY-0]
Mercedes Benz E 250 CGI
22-03-2013
7
[02-YY-YY]
Mercedes Benz C 180
23-10-2013
8.75
[0-YYY-01]
Mercedes Benz E 200 cabrio
05-03-2014
16.5
[0-YYY-02]
Mercedes Benz CLA 180
28-07-2014
14.26
2.4.
Voorts is tijdens het onderzoek geconstateerd dat in de jaren 2009 tot en met 2012 de volgende bedragen contant op de bank zijn gestort:
Jaar
Bedrag (€)
Aantal stortingen
2009
5.7
6
2010
355
1
2011
750
4
2012
355
2
2.5.
Naar aanleiding van het ingestelde onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 23 oktober 2014 de onderhavige navorderingsaanslagen in de IB/PVV aangekondigd en opgelegd. Het in deze navorderingsaanslagen nader vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt berekend (in €):
Inkomenscorrecties:
2009
2010
2011
2012
contante betalingen auto’s
-
12.5
23.75
22.2
contante stortingen op eigen rekening
5.7
-
750
-
ontvangsten mevrouw Beekman
7.021
2.355
4.312
-
= Totaal inkomenscorrecties
12.721
14.855
28.812
22.2
Aangegeven inkomen (loon en uitkering)
3.984
6.586
5.588
9.94
= Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning
16.705
21.441
34.4
32.14
2.6.
De Inspecteur heeft de bijdrage-inkomens voor de Zvw voor de jaren 2009 tot en met 2012, overeenkomstig de hiervoor genoemde correcties, bij (navorderings)aanslagen met dagtekening 23 oktober 2014 (nader) vastgesteld op respectievelijk € 12.721, € 14.855, € 28.812 en € 22.200.
2.7.
Gelijktijdig met de hiervoor bedoelde (navorderings-)aanslagen in de IB/PVV en Zvw heeft de Inspecteur bij beschikkingen vergrijpboetes opgelegd ter hoogte van 50% van de respectievelijke boetegrondslagen.
2.8.
Tot de gedingstukken behoort een overzicht waaruit volgt dat belanghebbende in de onderhavige jaren veelvuldig bedragen van derden op zijn bankrekening heeft ontvangen met omschrijvingen als: ‘Koop via Marktplaats Black en Decker Simple Start 040’, ‘Originele Gardena C103 0 plus premium, nieuwste type marktplaats inclusief verzenden’, ‘Martingaal, marktplaats’, ‘Paardrijcap’ en ‘Playmobil manege 4190’. Het gaat in 2009 tot en met 2012 om respectievelijk 208, 152, 171 en 23 transacties. Voorts zijn in die jaren diverse bedragen afgeschreven met de omschrijving ‘Advertentiekosten Marktplaats.nl’. In beroep en hoger beroep heeft de Inspecteur zich onder verwijzing naar het voorgaande, met een beroep op interne compensatie, op het standpunt gesteld, en daartoe berekeningen overgelegd, dat belanghebbende voordelen heeft genoten uit deze internetverkopen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de (navorderings)aanslagen en beschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarbij is allereerst in geschil of tussen belanghebbende en de Inspecteur in de hogerberoepsfase een compromis tot stand is gekomen.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de (navorderings)aanslagen in de IB/PVV en Zvw, alsmede tot vernietiging van de beschikkingen.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert – naar het Hof begrijpt – primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Compromis
4.1.
De (nieuwe) gemachtigde van belanghebbende heeft in de hogerberoepsfase bij e-mail van 22 februari 2016 aan de Inspecteur geschreven:
“Namens cliënt stelde ik inmiddels hoger beroep in tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland d.d. 24 december 2015. Ik heb egrepen dat in de beroepsfase schikkingsonderhandelingen zijn gevoerd, waarbij u heeft aangegeven in te willen stemmen met een bedrag van € 40.000 exclusief invorderingsrente en –kosten. Bij deze laat ik u weten dat cliënt – onder voorbehoud van alle rechten en weren – alsnog bereid is met dat bedrag akkoord te gaan, mits duidelijkheid bestaat over het reeds ingevorderde bedrag, de invorderingsrente en –kosten. Derhalve verzoek ik u mij te laten weten of u nog steeds bereid bent tot een buitengerechtelijke afdoening voor een bedrag van € 40.000. Indien dat het geval is, verzoek ik u voorts de Ontvanger vragen opgave te doen van de openstaande invorderingsrente en –kosten. Tevens verzoek ik u bij de Ontvanger te verifiëren of er inderdaad reeds een bedrag van € 55.000 van cliënt is geïncasseerd, zoals is vermeld in de door mij ontvangen correspondentie tussen u en mr. [A] .”
4.2.
De Inspecteur heeft daarop naar de gemachtigde van belanghebbende gereageerd bij e-mail van 1 maart 2016, waarin hij heeft geschreven:
“Van de ontvanger heb ik vanmorgen bijgaand schuldoverzicht toegemaild gekregen.
U noemt in uw mailbericht een bedrag van € 55.000. Dit bedrag heeft naar ik aanneem betrekking op de met de openstaande belastingschulden te verrekenen opbrengst van de Mercedes met kenteken [0-YYY-01] . Ter zake kan ik u meedelen, dat de feitelijke opbrengst van de Mercedes ad € 43.000 is verrekend met de openstaande aanslagen volgens bijgaand overzicht.
Ik hoop u met het vorenstaande van dienst te zijn geweest. Mag ik u verzoeken (telefonisch dan wel per mail) contact met mij op te nemen om te overleggen op welke wijze we het overleg voort zullen zetten?”
Bij deze e-mail is onder meer een pdf-bestand van een schuldoverzicht gevoegd, welk overzicht niet tot de gedingstukken behoort.
4.3.
De Inspecteur heeft na het hiervoor verzochte telefonische contact bij e-mail van 11 maart 2016 aan de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“Op 8 maart j.l. hebben we kort telefonisch overleg gevoerd over de zaak van [belanghebbende]. Daarbij is (onder meer) het volgende aan de orde gesteld.
(…) Tevens heb ik aangegeven dat ik – desondanks – een compromis wil sluiten.
Het compromis zal het betalen van een bedrag van minimaal € 40.000, maar mogelijk meer, moeten omvatten. Minimaal € 40.000 omdat dit bedrag (in eerste instantie) door de Belastingdienst is genoemd in een fase van de procedure, dat de uitspraak van de rechtbank nog niet bekend was. Momenteel is echter bekend, dat belanghebbende door de rechtbank op alle punten in het ongelijk is gesteld. Het feit dat ik alsnog tot een compromis over wil gaan, is enkel gelegen in het feit dat ik hiermee een hofprocedure wil voorkomen. Ik heb toegezegd hier per mail en/of telefonisch op terug te zullen komen. Hierna treft u allereerst een aantal overwegingen mijnerzijds aan. Deze overwegingen laat ik volgen door een voorstel.
Overwegingen
U stelt met name de opgelegde boeten ter discussie. (…) Als niet uitgegaan wordt van opzet maar veronderstellenderwijs van grove schuld, dient de boete verlaagd te worden van 50% naar 25% ofwel van € 13.417 naar (1/2 x € 13.417=) € 6.709. Indien er tevens veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan, dat het procesrisico ter zake voor beide partijen even groot is, zou er ruimte zijn voor een vermindering van het in totaal over de jaren 2009 tot en met 2013 verschuldigde bedrag met (1/2 x € 6.709=) € 3.355. Gelet op de uitspraak van de rechtbank, ben ik echter van mening dat de ruimte voor vermindering (…) minder dan € 3.355 bedraagt.
Aan IB/PH en premie Zvw is [belanghebbende] over de jaren 2009 tot en met 2013 in zijn totaliteit (dus inclusief boeten en heffingsrente) een bedrag verschuldigd van € 47.473 (voor de IB/PH zie pagina 5 van het verweerschrift; voor de premie Zvw zie pagina 6 van het verweerschrift). Als ik dit bedrag van € 47.473 verminder met eerder genoemd bedrag van € 3.355, kom ik uit op € 44.118.
Voorstel
Gelet op het vorenstaande luidt mijn voorstel als volgt:
- [ belanghebbende] betaalt een bedrag van € 44.000 op de aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de jaren 2009 tot en met 2013;
- boeten en heffingsrenten zijn in vorenstaand bedrag begrepen;
- het bedrag ad € 44.000 is exclusief invorderingsrente en kosten van invordering;
- geschillen betreffende de invordering en strafrechtelijke aspecten worden niet in dit voorstel meegenomen;
- ieder draagt zijn eigen proceskosten;
- met acceptatie van het vorenstaande vervalt het in uw mailbericht van 22 februari 2016 genoemde voorbehoud van alle rechten en weren;
- na acceptatie van het vorenstaande wordt het beroepschrift in hoger beroep ingetrokken.
Bij acceptatie stel ik op praktische gronden voor, dat de in geding zijnde aanslagen in stand blijven, maar dat de ontvanger een bedrag van (€ 47.473 -/- € 44.000=) € 3.473 op deze aanslagen buiten invordering laat. De ontvanger heeft tegenover mij reeds te kennen gegeven daar in voorkomend geval toe over te willen en zullen gaan.”
4.4.
Het Hof leidt uit de onder 4.1 tot en met 4.3 vermelde correspondentie af dat de Inspecteur, naar aanleiding van het bericht van belanghebbende dat hij alsnog – nadat partijen eerder in de beroepsfase tevergeefs hebben gepoogd om tot een vergelijk te komen – bereid is een compromis te sluiten en aan belanghebbende een concreet compromisvoorstel heeft gedaan, uitgewerkt in een aantal punten. In het voorstel is opgenomen dat geschillen betreffende de invordering niet in het voorstel worden meegenomen. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard, dat de strekking van het voorstel was de andere – dan die waarover in het voorstel een afspraak is gemaakt met betrekking tot het buiten invordering laten van een deel van de aanslagen – invorderingsaspecten er buiten te laten, en dat hij deze passage ter zake van de invordering juist heeft opgenomen in verband met de e-mail van de gemachtigde van belanghebbende van 22 februari 2016, hetgeen het Hof gelet op de hiervoor naar voren komende gang van zaken en de tekst van het voorstel aannemelijk acht. Om dezelfde reden heeft de Inspecteur in zijn voorstel opgenomen dat het door belanghebbende opgenomen voorbehoud van alle rechten en weren vervalt.
4.5.
De gemachtigde van belanghebbende heeft daarop naar de Inspecteur bij e-mail van 30 maart 2016 gereageerd, waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:
“In reactie op uw mail van 11 maart j.l. bericht ik u – na overleg met cliënt en mr. [A] – als volgt.
(…)
Derhalve wil als tegenvoorstel aan u voorleggen dat het in uw mail van 11 maart jongstleden genoemde bedrag van € 44.000 zal worden verminderd tot € 40.750. Uitgaande van een geslaagd hoger beroep tegen de opgelegde boeten, in die zin dat die integraal zullen komen te vervallen wegens het ontbreken van het daartoe vereiste bewijs, zal dat namelijk leiden tot een vermindering van € 6.709 (…). Als laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van het thans verschuldigde totaal van € 47.473 resteert (…) € 40.764, afgerond € 40.750.
Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met het feit dat de aanslagen volgens uw voorstel niet worden verminderd, maar (deels) buiten invordering worden gesteld. Dit brengt voor cliënt het risico mee dat het buiten invordering gestelde bedrag in de komende jaren zal worden verrekend met eventuele teruggave, welk risico naar mijn oordeel eveneens – in het voordeel van cliënt – zou moeten worden verdisconteerd in het door hem te betalen schikkingsbedrag en dat derhalve vast te stellen op € 40.000.
De overige voorwaarden zijn overigens akkoord.
Kort samengevat houdt bovenstaand tegenvoorstel in dat de ontvanger van het thans verschuldigde bedrag (€ 6.709 + € 750=) € 7.459 buiten invordering zal stellen. Ik hoop dat u hiermee kunt instemmen.”
Het Hof leidt hieruit af dat belanghebbende een tegenvoorstel heeft gedaan, in die zin dat hij heeft voorgesteld dat het door de Inspecteur voorgestelde bedrag wordt verlaagd van € 44.000 naar € 40.000, waardoor het buiten invordering te stellen bedrag wordt verhoogd, en dat hij met de overige punten van het voorstel van de Inspecteur akkoord gaat. Dit tegenvoorstel kan worden aangemerkt als een (nieuw) aanbod.
4.6.
De Inspecteur heeft in reactie hierop bij e-mail van 8 april 2016 aan de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“U stelt voor dat de ontvanger van de door [belanghebbende] over de jaren 2009 tot en met 2013 verschuldigde inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, premie inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, boeten en heffingsrente ten bedrage van in totaal € 47.473, een bedrag van € 7.473 buiten invordering zal stellen. Hoewel ik de daartoe door u aangevoerde gronden niet deel, kan ik instemmen met dit voorstel. (…)
De ontvanger heeft mij in dit verband te kennen gegeven dat hij het bedrag van € 7.473 zal verwerken als kwijtschelding, waarmee dit bedrag voorgoed buiten invordering blijft ([belanghebbende] loopt dus niet het risico dat genoemd bedrag in de komende jaren zal worden verrekend met eventuele teruggaven). Gelet op het geringe belang, stel ik niet ter discussie of het buiten invordering te stellen bedrag daarom gesteld moet worden op een bedrag van (€ 47.473 -/- € 40.750=) € 6.723 in plaats van op € 7.473.
Omdat u met de ‘overige voorwaarden’ zoals vermeld in mijn mailbericht van 11 maart 2016, akkoord gaat, kunnen naar mijn mening de gemaakte afspraken als volgt worden samengevat:
- van de door [belanghebbende] over de jaren 2009 tot en met 2013 verschuldigde inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, premie inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, boeten en heffingsrente ten bedrage van in totaal € 47.473, stelt de ontvanger een bedrag van € 7.473 definitief buiten invordering;
- invorderingsrente en kosten van invordering vallen buiten het kader van deze overeenkomst;
- geschillen betreffende de invordering en strafrechtelijke aspecten vallen eveneens buiten het kader van deze overeenkomst;
- ieder draagt zijn eigen proceskosten;
- het in uw mailbericht van 22 februari 2016 genoemde voorbehoud van alle rechten en weren vervalt;
- het beroepschrift in hoger beroep wordt ingetrokken.
Als bovenstaande samenvatting van de gemaakte afspraken juist is, staan deze afspraken daarmee naar mijn mening definitief vast. Indien en voor zover er één of meerdere onjuistheden in deze samenvatting zijn geslopen, verneem ik dat graag van u.”
Het Hof leidt uit deze e-mail van de Inspecteur af dat de Inspecteur het onder 4.5 genoemde tegenvoorstel van belanghebbende geheel heeft aanvaard.
4.7.
Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat hij stelt dat tussen hem en de Inspecteur geen compromis tot stand is gekomen, omdat daarvoor ook overeenstemming had moeten worden bereikt over de invordering. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat deze eis volgt uit zijn e-mail van 22 februari 2016 en hij verwijst daarvoor naar de daarin opgenomen passages over het bestaan van duidelijkheid over het reeds ingevorderde bedrag, de invorderingsrente en -kosten en het voorbehoud van alle rechten en weren. Volgens belanghebbende zijn deze eis en dit voorbehoud steeds blijven gelden. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling. Daargelaten of aannemelijk is dat ten tijde van de akkoordverklaring door de Inspecteur de door belanghebbende gestelde onduidelijkheid nog bestond, acht het Hof gelet op het onder 4.1 tot en met 4.6 overwogene niet aannemelijk dat de door belanghebbende gestelde eis en het voorbehoud, op dat moment nog golden. Indien de wil van belanghebbende erop gericht was dat de door hem gestelde eis en het voorbehoud op dat moment nog zouden gelden, had het voor de hand gelegen dat belanghebbende daar in zijn tegenvoorstel melding van had gemaakt, in plaats van akkoord te gaan met de expliciet in het voorstel van de Inspecteur opgenomen voorwaarden, inhoudende dat geschillen over de invordering nadrukkelijk buiten het akkoord werden gelaten en dat het door belanghebbende eerder gemaakte voorbehoud van alle rechten en weren zou vervallen. Dat de ontvanger nadien, in zijn e-mail van 31 mei 2016, in het kader van een geschil over de invordering, heeft aangegeven dat hij de invordering voor het gehele openstaande bedrag van de aanslagen zal voortzetten ingeval het voorstel niet wordt aanvaard, leidt niet tot een andere conclusie, omdat dit, wat er verder van zij, niet afdoet aan hetgeen hiervoor is overwogen.
4.8.
Het Hof trekt uit het voorgaande de conclusie dat met het aanvaarden door de Inspecteur in zijn e-mail van 8 april 2016 van het aanbod van belanghebbende tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, inhoudende – samengevat –, naar tussen partijen voor dat geval niet in geschil is, dat de (navorderings)aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente over de jaren 2009 tot en met 2013 in stand zullen blijven, waarvan een totaalbedrag van € 40.000 door belanghebbende zal worden betaald en het restantbedrag (definitief) buiten invordering zal worden gesteld.
4.9.
Naar het oordeel van het Hof is de hier aan de orde zijnde afspraak te karakteriseren als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Partijen hebben zich, ter beëindiging van hun geschil over – onder meer – de onderhavige (navorderings)aanslagen en beschikkingen, bij overeenkomst jegens elkaar verbonden aan een vaststelling van hetgeen tussen hen rechtens geldt, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen aan de vaststellingsovereenkomst zijn gebonden.
4.10.
Belanghebbende heeft zich ter zitting van het Hof op het standpunt gesteld dat in dat geval de overeenkomst vernietigbaar is wegens dwaling. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij van de ontvanger op 31 mei 2016 een schuldoverzicht heeft ontvangen, waaruit blijkt dat de totale nog openstaande belastingschuld veel hoger is dan waarvan hij is uitgegaan. Belanghebbende heeft dit overzicht niet ingebracht en het behoort ook niet tot de gedingstukken. Naar het Hof begrijpt staan er op dit overzicht ook belastingschulden over andere jaren en belastingschulden ter zake van andere belastingmiddelen dan die waarop de vaststellingsovereenkomst ziet. Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat hij stelt dat hij niet op de hoogte was geweest van de uit het overzicht blijkende belastingschuld en dat hij, indien hij wel een juiste voorstel van zaken had gehad, de overeenkomst niet zou hebben gesloten.
4.11.
Het Hof stelt voorop dat indien een overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken die overeenkomst niet zou zijn gesloten, deze vernietigbaar is indien sprake is van ten minste één van de in het eerste lid van artikel 6:228 van het BW genoemde gevallen. Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat hij zich beroept op eenzijdige dwaling (artikel 6:228, eerste lid, aanhef, en onderdelen a en b, van het BW). Daarbij gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende – kennelijk – stelt dat de dwaling te wijten is aan een inlichting van de Inspecteur omtrent de hoogte van de totale belastingschuld of dat de Inspecteur in verband met hetgeen hij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, hem had behoren in te lichten over de hoogte van de totale belastingschuld. Het Hof overweegt dat als de dwaling is te wijten aan een inlichting van de Inspecteur, de overeenkomst toch niet vernietigbaar is, indien de Inspecteur mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten.
4.12.
Daargelaten dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij hem sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken, en evenmin dat de gestelde dwaling te wijten is aan een inlichting door de Inspecteur of dat de Inspecteur hem had behoren in te lichten, is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk dat de Inspecteur ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de hoogte van de totale belastingschuld voor belanghebbende bepalend was voor het sluiten van de overeenkomst over de belastingheffing. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt dat een eventueel compromis ziet op de aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2009 tot en met 2013 en de daarmee samenhangende boeten en rente. In het licht hiervan was het voor de Inspecteur niet kenbaar en behoefde hij daar ook niet redelijkerwijs op bedacht te zijn dat de hoogte van de totale belastingschuld wel bepalend zou zijn voor de beslissing van belanghebbende om een compromis te sluiten over de belastingheffing.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een vernietigbare overeenkomst als bedoeld in artikel 6:228 van het BW. Belanghebbende is dan ook gebonden aan de met de Inspecteur gesloten overeenkomst. Gelet op de inhoud van deze overeenkomst dienen de (navorderings)aanslagen en beschikkingen over de onderhavige jaren te worden gehandhaafd. De overige standpunten van partijen behoeven geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier. De beslissing is op 13 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderdDe voorzitter,
mede te ondertekenen
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.