Uitspraak
[verzoeker],
ASW,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer tegen de beschikking van de kantonrechter inzake de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met ASW B.V. In eerste aanleg hebben zowel de werknemer als de werkgever ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, waarbij de kantonrechter beide verzoeken heeft toegewezen, met uitzondering van de overige verzoeken van de werknemer. De werknemer heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn verzoek in te trekken, wat leidde tot de vraag of hij daarmee ook zijn nevenverzoeken, waaronder die met betrekking tot het relatiebeding, had prijsgegeven.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de werknemer zijn verzoeken met betrekking tot het relatiebeding niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de werknemer bevestigd en de grieven van de werknemer met betrekking tot de afwijzing van de billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen door ASW verworpen. Het hof oordeelt dat de verwijten van de werknemer aan ASW niet leiden tot de conclusie dat ASW ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
De beslissing van het hof houdt in dat ASW de werknemer met ingang van de datum van de beschikking geheel vrijstelt van het relatiebeding. Het hof heeft het hoger beroep van de werknemer verworpen en hem veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en € 1.788,- voor salaris advocaat.