Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: verweerster, verzoekster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder in het principaal hoger beroep, verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde] ,
1.1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het getuigenverhoor op 6 februari 2017 aan de zijde van Wilco en het daarvan opgemaakte proces-verbaal;
- de conclusie na enquête en contra-enquête van Wilco;
2.De verdere beoordeling in hoger beroep
“Op 7 oktober 2015 had ik dienst van 14.00 uur tot 22.00 uur. Omdat ik niet aan de 85-machine kon werken – daar ben ik normaal gesproken altijd werkzaam – heeft [werknemer 1] mij opdracht gegeven om rollen crêpepapier in het magazijntje achter de bandenmaakafdeling in stellingen te gaan opruimen. (…) Ik ben alleen naar het magazijntje achter de bandenmaakafdeling gegaan om daar de mij opgedragen werkzaamheden te verrichten. Die werkzaamheden had ik wel eens eerder gedaan. [werknemer 1] is toen niet met mij meegelopen. Ongeveer om 15.15 uur kwam [werknemer 1] naar mij toe en zei mij dat de 85-machine weer klaar was en dat ik daar weer kon gaan werken. [werknemer 1] en ik zijn toen samen vanuit het magazijn naar de bandenmaakafdeling gelopen. Daar stond een pallet met afgekeurde Fantasiaboeken. (…)Ik heb toen aan [werknemer 1] gevraagd of ik drie boeken mocht meenemen voor mijn drie nichtjes als cadeau voor Sinterklaas. [werknemer 1] zei toen: natuurlijk [geïntimeerde] , geen probleem. [werknemer 1] liep toen naar de pallet en pakte er drie Fantasiaboeken uit en gaf deze aan mij. Ik heb de boeken toen in mijn rugtas gestopt die ik bij mij had. Toen ik aan [werknemer 1] had gevraagd of ik de drie Fantastiaboeken uit de pallet mocht meenemen en of ik daarvoor een stempel nodig had, zei hij tegen mij dat dat niet nodig was, omdat het afgekeurde boeken waren die allemaal vernietigd werden. [werknemer 1] zei: ‘op mijn verantwoordelijkheid’. [werknemer 1] zei mij, toen wij nog in de bandenmaakafdeling waren, dat ik de boeken maar vast naar mijn auto moest brengen. Ik mag namelijk niet zonder toestemming tijdens mijn werk naar buiten. [werknemer 1] en ik zijn toen vanuit de bandenmaakafdeling naar de expeditieruimte gelopen, daar hebben wij ongeveer twee a drie minuten staan praten en daar is [werknemer 1] linksaf geslagen naar de binderij en ik ben doorgelopen naar buiten naar mijn auto.De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat [werknemer 1] vandaag als getuige heeft verklaard dat hij mij opdracht heeft gegeven om rollen crêpepapier in het magazijntje achter de bandenmaakafdeling te gaan opruimen en dat hij mij daarna niet meer heeft gezien. Het klopt dat ik crêpepapier moest opruimen in het magazijntje. Het is onjuist dat [werknemer 1] heeft verklaard dat ik uit zijn gezichtsveld ben verdwenen. Hij is mij om 15.15 uur komen ophalen en toen is het gegaan zoals ik hiervoor heb verklaard. De verklaring van [werknemer 1] is dan ook niet juist.(…)Nadat ik de boeken in mijn auto had gelegd, ben ik teruggegaan naar de binderij naar de 85-machine en ben ik aan de 85-machine gaan werken. (…) Ik was ongeveer vijf minuten werkzaam aan de 85-machine toen [werknemer 3] en [betrokkene 2] (lees: [werknemer 2] ) naar mij toekwamen. [betrokkene 2] vroeg toen aan mij of ik even met [werknemer 3] en hem wilde meelopen. [betrokkene 2] zei mij dat [werknemer 3] en hij even mijn auto wilden controleren omdat, zoals [betrokkene 2] zei, [werknemer 3] en hij mij op camerabeelden naar buiten hadden zien gaan. Toen heb ik gezegd dat ik met toestemming van [werknemer 1] (lees: [werknemer 1] ) drie Fantasiaboeken van [werknemer 1] had gekregen. Zoals ik hiervoor al heb verklaard, mag ik zonder toestemming niet tijdens werktijd naar buiten. Toen zei [betrokkene 2] tegen mij: het maakt niet uit, we willen alleen even je auto controleren. [werknemer 3] zei niets, hij keek alleen. Wij zijn toen met z’n drieën naar mijn auto gelopen. Ik heb toen de kofferbak open gemaakt en [betrokkene 2] heeft toen de drie boeken die in mijn kofferbak lagen eruit gehaald. Direct daarna heeft [werknemer 3] naar [werknemer 4] gebeld. Toen [betrokkene 2] de boeken uit de kofferbak haalde, heeft hij niet in de boeken gekeken, hij heeft ze er gewoon uitgehaald. (…) Toen [werknemer 3] [werknemer 4] had gebeld waren [werknemer 3] , [betrokkene 2] en ik intussen al in de richting van de directiekamer gelopen. (…) [werknemer 4] kwam vanuit het VVC-gebouw naar de plaats waar wij stonden en toen zijn [werknemer 4] , [betrokkene 2] , [werknemer 3] en ik naar boven naar de kamer van de algemeen directeur gegaan. [werknemer 4] is niet bij mijn auto geweest.Ik heb zelf de kofferbak van mijn auto open gemaakt. [betrokkene 2] heeft als getuige bij de kantonrechter onder nr. 10 verklaard dat ik zou hebben toegegeven dat ik de boeken uit de binderij heb weggehaald en in mijn auto heb gelegd en dat ik toen heb gezegd: sorry, sorry, ik zal het nooit meer doen. Dit zou ik volgens [betrokkene 2] hebben gezegd toen ik mijn kofferbak had open gemaakt. Die verklaring is niet juist. De boeken kwamen niet uit de binderij en ik had toestemming van [werknemer 1] .Met betrekking tot het gesprek dat vervolgens in de directiekamer van de algemeen directeur is gevoerd en waarbij [werknemer 4] , [betrokkene 2] , [werknemer 3] en ik aanwezig waren, verklaar ik het volgende. [werknemer 3] begon als eerste het gesprek en zei tegen [werknemer 4] dat ik tegen hem en [betrokkene 2] had gezegd dat ik toestemming had van [werknemer 1] om de boeken mee te nemen. [werknemer 3] heeft toen contact gezocht via de bedrijfstelefoon met [werknemer 1] , maar deze was niet meer te bereiken. (…) Toen bleek dat [werknemer 1] niet via de bedrijfstelefoon te bereiken was, zei [werknemer 3] dat hij dan wel even naar beneden zou gaan om [werknemer 1] op te halen. Op een bepaald moment, na ongeveer vijf minuten, kwam [werknemer 3] terug en zei dat [werknemer 1] al naar huis was en dat [werknemer 3] telefonisch contact had gezocht met [werknemer 1] en hem ook had gesproken aan de telefoon. [werknemer 3] vertelde toen aan ons dat [werknemer 1] tegen hem had gezegd dat hij geen toestemming had gegeven aan mij om de Fantasiaboeken mee te nemen. Ik heb toen op dat moment niets gezegd. (…) Vervolgens ben ik op staande voet ontslagen. (…) Ik schat dat ik rond 15.30 uur weer terug was bij de 85-machine in de binderij. Het gesprek daar in de directiekamer zal rond 15.50 uur zijn begonnen. [werknemer 4] heeft als getuige bij de kantonrechter verklaard dat hij erbij was toen mijn kofferbak werd opgemaakt. Dat is onjuist. [werknemer 4] is niet bij mijn auto geweest.Bij het gesprek in de directiekamer was naast [werknemer 4] , [werknemer 3] , [werknemer 2] en ik óók mevrouw [betrokkene 1] aanwezig van personeelszaken. (…) Op een bepaald moment kwamen [werknemer 4] en [werknemer 3] terug in de directiekamer en werd mij de ontslagbrief overhandigd. Ik heb toen tegen [werknemer 4] gezegd dat ik de camerabeelden wilde zien. Hij zei mij toen dat die camerabeelden waren opgeslagen op zijn laptop. Hij zei mij dat als het nodig was ik de camerabeelden kon zien. De reden dat ik naar deze camerabeelden vroeg, was omdat [werknemer 3] en [betrokkene 2] mij hadden gezegd dat zij camerabeelden met mij erop hadden gezien.Op 9 oktober 2015 heeft er nogmaals een gesprek plaatsgevonden in diezelfde directiekamer. Aanvankelijk waren [werknemer 4] , [werknemer 3] , [betrokkene 1] en ik aanwezig. [werknemer 2] was niet bij dit gesprek aanwezig. Ik weet niet hoe lang het gesprek heeft geduurd, maar op een bepaald moment hebben mijn zoon en [werknemer 1] ook deelgenomen aan het gesprek. Toen [werknemer 1] bij het gesprek werd betrokken, zei [werknemer 1] dat hij mij geen toestemming had gegeven om de drie Fantasiaboeken mee te nemen. Ik heb toen gezegd dat [werknemer 1] mij wél toestemming had gegeven. Ik was boos en ik schreeuwde een beetje en ik zei dat [werknemer 1] mijn leven kapot had gemaakt. Mijn zoon heeft toen tegen mij gezegd dat ik rustig moest blijven. Toen heb ik tegen [werknemer 1] ‘sorry’ gezegd voor het schreeuwen.[werknemer 4] heeft als getuige in eerste aanleg verklaard dat hij op 9 oktober 2015 een hand van mij heeft gekregen en dat ik toen heb gezegd dat ik vuile handen had. Dat is niet juist, dat heb ik nooit gezegd.
[werknemer 1]staat het volgende:
[werknemer 2]luidt, voor zover hier van belang:
“Op 7 oktober 2015, in het begin van de middag ik denk rond 14.00 uur, werd ik opgebeld door [werknemer 4] dat [geïntimeerde] buiten liep. Normaal gesproken dient een werknemer niet buiten te lopen, maar is hij aan het werk binnen Wilco. Ik kan me niet herinneren dat [werknemer 4] meer heeft gezegd tegen mij dan dat hij [geïntimeerde] buiten had zien lopen.(…) Toen ik gebeld werd door [werknemer 4] zat ik in mijn kantoor in de binderij. Ik weet niet meer of [werknemer 3] daar ook op dat moment aanwezig was, maar feit is dat wij samen, op verzoek van [werknemer 4] , naar een aparte ruimte zijn gegaan om daar camerabeelden te bekijken. (…) Toen wij met elkaar hadden geconstateerd dat het niet klopte dat [geïntimeerde] op dat moment buiten liep, zijn wij camerabeelden gaan bekijken. Er hangen camera’s in de binderij en in de expeditie. Op de tekening geef ik aan waar de camera in de binderij hangt. Met betrekking tot de camera’s in de expeditie ben ik niet zeker waar deze hangen. Ik heb twee kruisjes gezet van de plaatsen waarvan ik denk dat deze camera’s er hingen. Samen met [werknemer 4] en [werknemer 3] heb ik de beelden van de hiervoor genoemde camera’s in de binderij en de expeditie bekeken. Ik schat dat wij een half uur à drie kwartier naar de beelden van deze camera’s hebben gekeken. Wij hebben deze beelden bekeken ik schat in de periode van 14.00 uur tot 15.00 uur. Ik denk dat wij begonnen zijn om de beelden van camera in de binderij te bekijken. Op een bepaald moment hebben wij op de camerabeelden gezien dat [geïntimeerde] naar buiten liep en een tijdje later weer naar binnen liep. Ik schat dat er tussen de tijd dat [geïntimeerde] vanuit de expeditie naar buiten liep en weer terug naar binnen kwam ongeveer vijf minuten zat. Wat ik mij herinner is dat [geïntimeerde] met een tas op zijn rug naar buiten liep. Volgens mij was (het hof leest: het) een soort rugzak die [geïntimeerde] droeg, van dun materiaal en ik kon zien dat toen [geïntimeerde] naar buiten liep de zak belast was, omdat de zak gespannen stond. Toen [geïntimeerde] weer naar binnen liep, zag ik op de camerabeelden dat de tas een vodje was, waarmee ik bedoel dat de tas leeg was. (…) Daarop hebben wij besloten om [geïntimeerde] er op aan te spreken wat hij buiten deed. Het kan zijn dat ik [werknemer 3] en [werknemer 1] op de camerabeelden heb gezien, immers zij zijn werkzaam op de werkvloer. Ik weet niet waar [werknemer 3] en [werknemer 1] te zien waren op deze beelden, wij waren immers gericht op [geïntimeerde] . Ik kan mij niet herinneren dat ik op enig camerabeeld [geïntimeerde] met [werknemer 1] heb gezien. (…) In overleg met [werknemer 4] zijn [werknemer 3] en ik, na het zien van camerabeelden, op [geïntimeerde] afgestapt. [geïntimeerde] bevond zich toen op de bandenmaakafdeling (…) en ik weet ook niet voor 100 % zeker of [geïntimeerde] daar aanwezig was, maar vermoedelijk wel. Volgens mij was [geïntimeerde] aan het opruimen of aan het vegen. (…) [werknemer 3] heeft het gesprek met [geïntimeerde] geopend, maar ik heb ook zeker wat tegen [geïntimeerde] gezegd. [werknemer 3] heeft tegen [geïntimeerde] gezegd dat wij in zijn auto wilden kijken, omdat we het idee hadden dat er boeken in zijn auto lagen. Hierop antwoordde [geïntimeerde] dat hij niet met auto was, omdat hij meereed met collega’s. Daarop heb ik gezegd dat ik naar zijn collega’s zou gaan om navraag te doen. Dit heb ik gedaan en ik kreeg toen van deze collega’s te horen dat zij met [geïntimeerde] waren meegereden en niet andersom. Eén van de collega’s van [geïntimeerde] waar ik mee heb gesproken, was, als ik me goed herinner [collega 1] , de naam van de andere collega weet ik niet meer. Toen ik naar de collega’s van [geïntimeerde] ging, bleef [werknemer 3] achter bij [geïntimeerde] . Toen ik terugkwam heb ik tegen [geïntimeerde] gezegd dat zijn collega’s hadden verklaard dat zij met hem waren meegereden, waarop [geïntimeerde] zei dat hij wél met de auto was. We waren allemaal een beetje opgefokt, [werknemer 3] en ik ook, omdat het een welles-nietes spelletje was. Op een bepaald moment zei [geïntimeerde] dat hij naar huis ging en liep hij naar zijn auto. Wij zijn toen achter hem aangegaan en hebben tegen hem gezegd dat hij niet zomaar van zijn werk weg kon gaan. [werknemer 3] heeft toen gezegd dat [geïntimeerde] zijn kofferbak moest openmaken. Ik vermoed dat [geïntimeerde] de kofferbak zelf heeft open gemaakt en daarin lagen drie dezelfde boeken. Wij hebben toen de boeken uit de kofferbak gehaald. Als ik mij goed herinner was [werknemer 4] op een bepaald moment ook aanwezig bij de auto, maar ik weet niet meer of hij daar aanwezig was toen de boeken uit de kofferbak zijn gehaald. Wij zijn vervolgens met [geïntimeerde] naar het kantoor van [werknemer 4] gegaan. Ik weet niet of ik of [werknemer 3] de boeken uit de kofferbak heeft gehaald en heeft meegenomen. Toen wij de boeken uit de kofferbak hadden gepakt, zei [geïntimeerde] dat hij die boeken had mogen meenemen van [werknemer 1] .Hierna is het gesprek voortgezet ten kantore van [werknemer 4] . Bij dit gesprek waren aanvankelijk [werknemer 4] , [werknemer 3] , [geïntimeerde] en ik aanwezig. [werknemer 4] heeft [geïntimeerde] ermee geconfronteerd dat er geen boeken zonder toestemming mogen worden meegenomen en dat er normaal gesproken een stempel in de boeken staat. In deze boeken stond geen stempel, dat heb ik gezien. [geïntimeerde] zei toen nogmaals dat hij de boeken van [werknemer 1] mocht meenemen. Ik heb [werknemer 1] toen gebeld en ik kreeg hem aan de telefoon terwijl hij in de auto zat. Hij was onderweg naar huis. Toen ik [werknemer 1] belde, heb ik hem verteld wat er was gebeurd (dat wij met [geïntimeerde] boven zaten, dat wij in de kofferbak van [geïntimeerde] drie boeken hadden aangetroffen en dat [geïntimeerde] had gezegd dat hij ze van Plezier mocht meenemen). Ik heb toen aan [werknemer 1] gevraagd of juist was dat [geïntimeerde] die boeken mocht meenemen. [werknemer 1] antwoordde daarop dat dit niet het geval was. Ik heb toen nogmaals aan [werknemer 1] gevraagd of hij zeker wist of hij geen toestemming had gegeven en [werknemer 1] antwoordde weer bevestigend. [werknemer 1] voegde daar aan toe dat [geïntimeerde] , als hij de boeken al had willen meenemen, daarvoor een stempel nodig had vanuit kantoor. Ik heb het antwoord van [werknemer 1] dat hij [geïntimeerde] geen toestemming had gegeven om de boeken mee te nemen, herhaald in het gesprek met alle aanwezigen. [geïntimeerde] is volgens mij op dat moment een soort toneelstukje gaan opvoeren. Hij ging op zijn knieën, hij maakte buigingen, hij zei ‘alsjeblieft, alsjeblief, ontsla mij niet’ en als mij herinner gaf hij ook [werknemer 4] handkussen. Later heeft ook mevrouw [betrokkene 1] deelgenomen aan het gesprek. Als ik mij goed herinner was mevrouw [betrokkene 1] niet bij het gesprek aanwezig toen ik met [werknemer 1] belde en ook niet toen [geïntimeerde] zijn toneelstukje opvoerde. Zij is later gekomen. Toen zij kwam, wilde zij [geïntimeerde] een hand geven, maar [geïntimeerde] wilde dit niet, omdat hij ‘vuile handen’ had, zoals hij zei. Ik ben daarna bij het gesprek weggegaan. De volgende dag heb ik zeker nog met [werknemer 1] gesproken over hetgeen was voorgevallen. (…) De raadsheer-commissaris vraagt mij of ik zeker weet of ik met [werknemer 1] heb gebeld. Ik antwoord daarop dat ik dat zeker weet. De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat ik in eerste aanleg als getuige heb verklaard dat [werknemer 3] telefonisch contact heeft gehad met [werknemer 1] . Dat is vreemd, want in mijn herinnering heb ik met [werknemer 1] gebeld.
[werknemer 3]heeft onder andere het volgende verklaard:
[werknemer 4]staat:
[betrokkene 1]luidt als volgt:
“Ik ben betrokken geraakt bij het ontslag op staande voet van mijn vader en wel op 7 oktober 2015. In die tijd logeerde ik net een weekje bij mijn vader. Toen ik na mijn werk thuiskwam zag ik dat ook mijn vader al thuis was. Hij vertelde mij toen dat zijn leven kapot was en dat hij op staande voet was ontslagen. Ik heb hem toen verteld dat ik hem altijd zou steunen. Mijn vader was helemaal de kluts kwijt. Ik heb ook de brief gezien waarin hij op staande voet was ontslagen. Hij heeft mij niet verteld wat er was gebeurd. Ik kan mij niet herinneren of ik dat aan hem heb gevraagd, omdat ik zelf ook geschokt was.
[werknemer 3] heeft als getuige verklaard dat op de camerabeelden, die hij heeft bekeken, te zien is dat [geïntimeerde] vanuit de deur van de bandenmaakafdeling naar de deur van de personeelsingang van de expeditieruimte loopt en daar via de personeelsingang naar buiten loopt met een rugtas op zijn schouder. Op een ander beeld is volgens [werknemer 3] [werknemer 4] te zien die via de laadruimte naar de afdeling expeditie loopt en daarna rechtsaf de binderij inloopt. Meteen daarachter is [geïntimeerde] te zien, die kort na [werknemer 4] via de personeelsingang naar binnen loopt de expeditieruimte in en vervolgens rechtsaf via de deur de binderij inloopt. [werknemer 3] heeft verklaard dat hij op de camerabeelden geen andere medewerkers heeft gezien dan [geïntimeerde] . Op het beeld waarop te zien is dat [geïntimeerde] vanuit de bandenmaakafdeling naar de personeelsingang loopt, is alleen [geïntimeerde] te zien. [werknemer 3] heeft [werknemer 1] niet op de beelden die hij heeft bekeken, gezien. [werknemer 2] heeft als getuige verklaard dat hij op de camerabeelden heeft gezien dat [geïntimeerde] met een zak, die belast was - omdat deze gespannen stond - naar buiten liep. Hij heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren op enig beeld [geïntimeerde] met [werknemer 1] te hebben gezien. Ook [werknemer 4] heeft als getuige verklaard dat hij op de camerabeelden [geïntimeerde] van de bandenmaakafdeling naar de expeditie naar buiten heeft zien lopen, maar dat hem niet bijstaat dat hij [werknemer 1] op die beelden heeft gezien. Voor zover het deze laatste verklaring betreft heeft [werknemer 4] aangegeven dat de camerabeelden van een zodanige kwaliteit waren dat als [geïntimeerde] en [werknemer 1] samen of kort na elkaar naar buiten zouden zijn gelopen, hij en [werknemer 3] en [werknemer 2] dat zouden hebben gezien. De verklaringen van de hiervoor genoemde getuigen sluiten naar het oordeel van het hof geheel op elkaar aan. De getuigen hebben alleen [geïntimeerde] op de camerabeelden gezien. Geen van deze getuigen heeft [geïntimeerde] samen met [werknemer 1] gezien, toen [geïntimeerde] , volgens zijn lezing, gelijktijdig en terwijl hij naast [werknemer 1] liep, met [werknemer 1] van de bandenmaakafdeling naar de expeditieafdeling is gelopen. De omstandigheid dat, zoals [geïntimeerde] onder de randnummers 106 en 131 van zijn conclusie na (contra) enquête heeft aangevoerd, de verklaringen van de hiervoor vermelde getuigen niet naadloos aansluiten voor zover deze betrekking hebben op het aantal camera’s waarvan zij de beelden hebben bekeken, op de tijdstippen waarop de beelden zijn bekeken en de duur van het bekijken van beelden, is dit voor het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. Doorslaggevend is wat genoemde getuigen op de camerabeelden hebben gezien en op dat punt zijn hun verklaringen eensluidend. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de verklaringen kan worden afgeleid dat de beelden die deze getuigen hebben bekeken voldoende duidelijk waren om de perso(o)n(en) op de beelden te herkennen. Voorts is van belang dat [geïntimeerde] ook heeft verklaard dat hij en [werknemer 1] , toen zij vanuit de bandenmaakafdeling naar de expeditieruimte waren gelopen, ongeveer twee à drie minuten met elkaar hebben staan praten. Het hof acht niet geloofwaardig dat alle hiervoor genoemde getuigen deze (min of meer) stilstaande beelden van twee personen zouden hebben gemist.
23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2998 en naar hetgeen op dit punt in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013-2014, 33818, nr. 3 p. 119-120) is vermeld.
). Het enkele feit dat de arbeidsovereenkomst in stand is gebleven betekent echter niet dat [geïntimeerde] zonder meer recht heeft op loon vanaf de dag van het ontslag op staande voet tot de hiervoor vermelde einddatum. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW behoudt de werknemer recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Het hof is van oordeel dat aangezien Wilco op 7 oktober 2015 een dringende reden had voor het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] , de kantonrechter ten onrechte Wilco heeft veroordeeld tot betaling van het loon c.a. De omstandigheid dat [geïntimeerde] geen werkzaamheden heeft verricht is een gevolg van zijn eigen handelwijze, zodat geen sprake is van een situatie waarin [geïntimeerde] de arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van Wilco behoort te komen. Het hof neemt bij het voorgaande in aanmerking dat [geïntimeerde] na de bestreden beschikking feitelijk nooit werkzaamheden voor Wilco heeft verricht. Grief 4 in het principaal hoger beroep slaagt. Het hof zal de door Wilco primair verzochte verklaring voor recht onder II van het petitum van haar beroepschrift toewijzen. Weliswaar heeft Wilco in dit petitum haar verzoek beperkt tot (de betaling van) het loon, maar uit de toelichting op grief 4 moet worden afgeleid dat dit verzoek ook ziet op de betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente, ten aanzien waarvan Wilco stelt deze niet verschuldigd te zijn aan [geïntimeerde] . Dit betekent dat de eindbeschikking van de kantonrechter van 12 augustus 2016 dient te worden vernietigd, voor zover het de onder 3.3. vermelde veroordeling van Wilco betreft om aan [geïntimeerde] loon, wettelijke verhoging en wettelijke rente te betalen. Ook de door Wilco primair verzochte veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling, zoals omschreven onder III van het petitum van haar beroepschrift, zal worden toegewezen.
22 november 2016 beslist dat grief 1 in het incidenteel hoger beroep deels terecht is voorgesteld en deels faalt. Gelet op de hiervoor vermelde beslissingen van het hof in het principaal hoger beroep dient het incidenteel hoger beroep, waarin [geïntimeerde] het hof onder andere heeft verzocht te bepalen dat geen sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, te worden verworpen. Aangezien (grief 1 in) het incidenteel hoger beroep (kennelijk) mede is ingesteld ter voorkoming van onzekerheid over de reikwijdte van de devolutieve werking, is het niet nodeloos ingesteld en is er geen aanleiding [geïntimeerde] in de kosten van dit beroep te veroordelen. Overigens heeft Wilco ook niet verzocht [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep te veroordelen.
3.De beslissing
12 augustus 2016 aan [geïntimeerde] meer heeft moeten betalen dan zij op grond van deze beschikking van het hof verschuldigd is, binnen tien dagen na betekening van deze beschikking aan Wilco terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door Wilco aan [geïntimeerde] tot aan de dag van de algehele terugbetaling door [geïntimeerde] aan Wilco;