ECLI:NL:GHARL:2017:4666

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
200.210.156/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitvoerbaarheid bij voorraad van ontruimingsvonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een kort geding vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, wonende te [A], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 24 januari 2017, dat was hersteld bij vonnis van 20 februari 2017. In eerste aanleg had de voorzieningenrechter de vordering van de geïntimeerde, Stichting Nijestee, toegewezen, maar verzuimd om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Na verzoek van Nijestee werd het vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De appellant had geen gehoor gegeven aan het bevel tot ontruiming van de woning aan de [a-straat] 180a te [A], dat was opgelegd in het eindvonnis van 25 oktober 2016. Het hof oordeelde dat de appellant processueel belang had bij zijn hoger beroep, ondanks dat de ontruiming inmiddels had plaatsgevonden. Het hof concludeerde dat er geen kennelijke misslagen waren in het bestreden vonnis en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. De grieven van de appellant werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.210.156/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5570399 VV EXPL 16-135)
arrest in kort geding van 30 mei 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. Sinnema, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting Nijestee,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Nijestee,
advocaat: mr. C.E. van der Wijk, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
24 januari 2017, hersteld bij vonnis van 20 februari 2017, dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 december 2016 met grieven en producties,
- de memorie van antwoord hoger beroep (met producties).
2.2
Partijen hebben de stukken overgelegd voor arrest, waarna het hof arrest heeft bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - kort samengevat - dat het hof het bestreden vonnis van 24 januari 2017, zoals gewijzigd bij vonnis van 20 februari 2017, vernietigt en, opnieuw recht doende, de vordering van Nijestee alsnog afwijst, met veroordeling van Nijestee in de proceskosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 1.2 tot en met 1.5 van het bestreden vonnis van 24 januari 2017, zoals gewijzigd bij vonnis van 20 februari 2017.
3.2
[appellant] heeft Nijestee in november 2015 gedagvaard voor de kantonrechter in deze rechtbank, locatie Groningen. Nijestee heeft geantwoord en heeft reconventionele vorderingen ingesteld. Er zijn in die procedure (geregistreerd onder zaak-/rolnummer 4597289 CV EXPL 15-15505) meerdere processtukken gewisseld en er is een comparitie van partijen, tevens descente, gehouden.
3.3
Op 20 juli 2016 heeft de kantonrechter in deze procedure een tussenvonnis gewezen, gevolgd door een eindvonnis op 25 oktober 2016. In dit eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten in conventie. In reconventie heeft de kantonrechter:
- [appellant] veroordeeld om aan Nijestee te betalen een bedrag van € 1.179,16, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2016, te voldoen uiterlijk binnen vijf dagen na betekening van het vonnis van 25 oktober 2016;
- de huurovereenkomst die tussen partijen is gesloten met betrekking tot de woning aan de [a-straat] 180a te [A] ontbonden;
- [appellant] veroordeeld om de woning aan de [a-straat] 180a te [A] met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die laatste niet het eigendom van Nijestee zijn, binnen dertig dagen na betekening van het vonnis van 25 oktober 2016 te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter beschikking te stellen aan Nijestee.
3.4
Het vonnis van 25 oktober 2016 is op 3 november 2016 aan [appellant] betekend en daarbij is onder meer bevel gedaan om de woning aan de [a-straat] 180a te [A] te ontruimen binnen de termijn die is gesteld in dat vonnis van de kantonrechter.
3.5
Aan dit bevel heeft [appellant] geen gehoor gegeven. Namens [appellant] is bij dagvaarding van 2 december 2016 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 25 oktober 2016. Deze (bodem) zaak is bij het hof aanhangig.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Nijestee heeft in eerste aanleg – zakelijk samengevat – in kort geding gevorderd het vonnis van 25 oktober 2016, als gewezen in conventie en reconventie, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 24 januari 2017 de vordering toegewezen, maar verzuimd om dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Op verzoek van Nijestee heeft de voorzieningenrechter, na het horen op dat verzoek van [appellant] , bij vonnis van 20 februari 2017 het vonnis van 24 januari 2017 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5.
De beoordeling van de grieven en de vordering
5.1
[appellant] geeft tegen het bestreden vonnis twee grieven aangevoerd. In grief I voert [appellant] aan dat hij het door hem aan Nijestee verschuldigde bedrag van € 4.784,26 aan achterstallige huur aan Nijestee zal betalen, zodat, zo begrijpt het hof, er geen reden is om het vonnis van 25 oktober 2016 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In grief II richt [appellant] zich tegen de overwegingen 4.7 en 4.8 van het vonnis van 24 januari 2017, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] geen actie heeft ondernomen om voor het zogenaamde Tweedekansbeleid van Bureau Woonkans in aanmerking te komen. [appellant] stelt wel actie te hebben ondernomen, maar van het kastje naar de muur te zijn gestuurd. Hij heeft contact gezocht met “woonurgentie Groningen”. [appellant] stelt door de ontruiming dakloos te worden. De kantonrechter is ten onrechte voorbijgegaan aan de maatschappelijke functie van Nijestee en de omstandigheid dat hij inmiddels 77 jaar oud is.
5.2
Nijestee heeft aangevoerd dat de ontruiming van de woning op 27 februari 2017 heeft plaatsgevonden. Om die reden meent Nijestee dat het (spoedeisend) belang aan de vordering van [appellant] is komen te ontvallen. Hij heeft als spoedeisend belang immers aangevoerd dat een ontruiming van de woning de behandeling van de bodemzaak (met nummer 200.205.408/01) zinledig zou maken. De uitvoerbaarheid bij voorraad is in die zin al “gebruikt”, terwijl de bodemzaak nog aan het hof voorligt, waardoor de nog bestaande belangen van [appellant] zijn gedekt. Verder voert Nijestee aan dat [appellant] tot op heden de achterstallige huurtermijnen niet heeft betaald. Nijestee heeft hem in 2016 direct na het tussenvonnis van 20 juli 2016 aangemeld bij Bureau Woonkans voor herhuisvesting in het kader van het Tweedekansbeleid. [appellant] heeft daarop niet gereageerd, ondanks een aanschrijving van Bureau Woonkans.
5.3
Het hof oordeelt als volgt.
5.4
[appellant] was in eerste aanleg gedaagde partij en is door de rechtbank in het ongelijk gesteld. Hem staat op grond van de wet hoger beroep open waarbij de eis van spoedeisendheid niet wordt gesteld. Wel dient hij een processueel belang bij zijn vordering te hebben, maar dat is volgens vaste jurisprudentie reeds gegeven doordat hij in eerste aanleg in de kosten van de procedure is veroordeeld (HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9705). Wel dient het hof zo nodig ambtshalve te beoordelen of de oorspronkelijk eisende partij, derhalve Nijestee, nog steeds een spoedeisend belang heeft bij de inmiddels door de voorzieningenrechter toegekende ontruiming (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). Het hof is van oordeel dat dat belang, ook al is ontruimd, nog steeds aanwezig is, omdat Nijestee er belang bij heeft dat [appellant] niet terug komt.
5.5
Indien de rechter in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de partij die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak ten grondslag moeten leggen dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen, doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
5.6
In dit geval heeft de voorzieningenrechter een gemotiveerde beslissing gegeven waarbij is geoordeeld dat het vonnis van 25 oktober 2016 alsnog uitvoerbaar bij voorraad behoort te worden verklaard. Het hof stelt vast dat [appellant] in geen van beide grieven of de toelichting daarop heeft gesteld dat sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in het bestreden vonnis. Weliswaar heeft [appellant] in zijn grieven aangevoerd dat en waarom hij het oneens is met de bestreden beslissing van de voorzieningenrechter, maar daarbij heeft hij zich niet gebaseerd op een kennelijke misslag als hiervoor bedoeld. Evenmin heeft [appellant] feiten en omstandigheden gesteld die bij de beslissing in eerste aanleg niet in aanmerking konden worden genomen, omdat zij zich pas nadien hebben voorgedaan en die kunnen meebrengen dat van de bestreden beslissing wordt afgeweken. Het hof rekent daartoe niet het in de eerste grief door [appellant] aangevoerde voornemen om de achterstallige huur te gaan betalen, daargelaten dat Nijestee heeft betwist dat hij enige betalingen heeft gedaan.
5.7
Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat de grieven falen; de overige in het kader daarvan gewisselde argumenten behoeven geen bespreking meer. Het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Nijestee worden veroordeeld. Het hof begroot deze kosten op € 716,- wegens griffierecht en op € 894,- voor salaris advocaat (1 punt, tarief II).

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 24 januari 2017, als gewijzigd bij vonnis van 20 februari 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Nijestee vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J. Keur, mr. J.H. Kuiper en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 mei 2017.