ECLI:NL:GHARL:2017:4656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
200.181.662/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg prijsafspraak tussen twee pakketbezorgers

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee pakketbezorgers over een prijsafspraak. [appellant], die opereert onder de naam [naam bedrijf A], heeft in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland verzocht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde], die onder de naam [naam bedrijf G] opereert, recht had op betaling voor koerierswerkzaamheden die zij in opdracht van [appellant] had verricht. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij het hof de feiten en omstandigheden van de zaak heeft onderzocht. De kern van het geschil betreft de vraag of er een nieuwe prijsafspraak is gemaakt tussen partijen toen [geïntimeerde] in september 2013 met haar eigen bestelbus begon te rijden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen duidelijke overeenstemming is bereikt over de nieuwe prijsafspraak, ondanks dat [geïntimeerde] dit heeft gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat er een nieuwe prijsafspraak was gemaakt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.181.662/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3956875 / MC EXPL 15-2601)
arrest van 30 mei 2017
in de zaak van
[appellant] (mede) h.o.d.n. [naam bedrijf A] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.J.A. Bakker, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] , (mede) h.o.d.n. [naam bedrijf G],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. W.J.C. Balkenende, kantoorhoudend te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 13 mei 2015 en 26 augustus 2015 die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, (hierna: de kantonrechter) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 november 2015,
 het arrest van 12 januari 2016 waarbij een comparitie na aanbrengen is bevolen,
 het proces-verbaal van de op 4 februari 2016 gehouden comparitie van partijen,
 de memorie van grieven (met producties),
 de memorie van antwoord (met producties),
 de akte uitlating producties van [appellant] .
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2.3
[appellant] vordert in hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van het hiervoor genoemde tussen partijen gewezen vonnis van 26 augustus 2015 en de oorspronkelijke vordering van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
De door de kantonrechter in het bestreden vonnis van 26 augustus 2015 vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, behoudens voor zover [geïntimeerde] in hoger beroep heeft betwist dat zij in opdracht van [appellant] koerierswerkzaamheden verrichte (memorie van antwoord onder randnummers 1 tot en met 3). Het hof overweegt dienaangaande dat door [geïntimeerde] in eerste aanleg zelf uitdrukkelijk is gesteld dat zij in opdracht en voor rekening van [appellant] koerierswerkzaamheden heeft verricht en zij heeft op die grondslag haar vordering gebaseerd. Zij geeft in hoger beroep niet aan hoe de rechtsverhouding waarop haar vordering is gebaseerd dan wel moet worden geduid. Wat daar van zij, nu voor de verdere beslissing niet relevant is hoe de rechtsverhouding tussen partijen moet worden gekwalificeerd, zal het hof dat bij de feitenvaststelling in het midden laten. Met inachtneming daarvan en aangevuld met enkele overige niet in geschil zijnde feiten, staat (voor zover in dit hoger beroep nog van belang) het volgende tussen partijen vast.
3.2
[geïntimeerde] heeft in de periode van november 2012 tot december 2013 koerierswerkzaamheden verricht waarbij door haar pakketten werden bezorgd van Post NL. [geïntimeerde] reed – in de terminologie van partijen – “in de dis van” [appellant] . Dat wil zeggen: ze maakte gebruik van een door [appellant] aan haar ter beschikking gesteld voertuig (waarvan [appellant] de kosten droeg) en [appellant] factureerde aan Post NL. [geïntimeerde] factureerde op haar beurt aan [appellant] . De reden voor deze, met Post NL besproken, constructie was dat [geïntimeerde] aanvankelijk niet voldeed aan de eisen van Post NL om rechtstreeks voor Post NL als koerier op te treden. Zo beschikte zij tot september 2013 niet over een voertuig dat voldeed aan de eisen van Post NL.
3.3
[geïntimeerde] ontving in de periode november 2012 tot en met augustus 2013 een
vergoeding van [appellant] van in beginsel € 0,80 (soms hoger) en vanaf enig moment in beginsel € 0,90 per succesvolle stop.
3.4
Op 8 juni 2013 stuurt [geïntimeerde] het volgende tekstbericht aan [appellant] : “
ik ben de komende week weg ik heb de zwarte strip er afgereden bij het uiwijken van een auto snelheid was
5 km erg langzaam maar toch er af.
3.5
In september 2013 krijgt [geïntimeerde] de beschikking over een eigen bestelbus die voldoet aan de eisen van Post NL en gaat zij met dat voertuig pakketten bezorgen, waarbij zij echter wel "in de dis van" [appellant] blijft rijden.
3.6
Op 16 november 2013 stuurt [geïntimeerde] aan [appellant] een factuur voor de werkzaamheden verricht in september 2013. In deze factuur hanteert zij hogere prijzen per stop dan voorheen.
Vervolgens wordt een bedrag van € 100,- van de factuur afgetrokken onder de vermelding:

maandelijkse vergoeding aan u conform afspraak”.
3.7
In een e-mail van 16 november 2013 schrijft [appellant] onder meer aan [geïntimeerde] : “
voordat ik de restante bedrag van september over ga maken, wil ik het ene nog kwijt. Ik ben op gesprek geweest bij [X] . Daarbij ben jij ook aan te pas gekomen. Zolang jij bij mij in de dis staat, mag je blijven door rijden met de auto die jij nu hebt. Wat officieel niet mag. Maar omdat wij die afspraak hebben gemaakt in [plaats] blijft dat zo en anders moet je een nli geschikte auto aanschaffen en jezelf helemaal opnieuw inschrijven. Alleen ik wil wel een tegemoetkoming zien zolang je bij mij in de dis staat."
3.8
Hierop schrijft [geïntimeerde] in een e-mail van dezelfde datum: “
verder tav de tegemoetkoming, waar denk je zelf aan? Je had mij toegezegd, dat ik het volle bedrag zou krijgen."
3.9
[appellant] schrijft vervolgens in een e-mail van 18 november 2013: “
tegemoetkoming als volgt
Voor hoog tarief: € 0,10 cent per stop en de toeslagen.
Voor midden-tarief: € 0,05 cent per stop en de toeslagen."
3.1
[geïntimeerde] reageert in een e-mail op dezelfde dag met: “
ga jij de diesel, de verzekeringen ed betalen (...) Je schreef, dat je mij het volle bedrag ging betalen en nu maak je er dit van.”
3.11
Na enkele e-mailtjes over en weer volgt op 24 november 2013 een e-mail van [geïntimeerde] luidende “
ik ga niet akkoord met de bedragen, die jij per maand wilt ontvangen, zijnde € 600,-. De door jouw gewenste vergoeding voor de verrichte diensten (lees: het aflezen van het aantal pakketjes met bijbehorende vergoedingen) is niet conform afspraak, tevens onbillijk hoog. De afspraak tussen jou en mij was dat ik het bedrag zou ontvangen dat jij zou ontvangen, 1 op 1. Nu ben ik de onredelijkste niet, en ben ik bereid om een bedrag af te staan ten behoeve van jouw tijd en moeite. Het bedrag dat ik hiervoor wil afstaan is € 100,- per maand, met ingang van september.(…)".
3.12
[appellant] schrijft in een e-mail aan [geïntimeerde] van 4 december 2013 onder meer: “
schade aan mijn voertuig, wie draait daarvoor op (...) Nogmaals ik ben bereid jouw te betalen, maar niet hoe jij de voorwaarden opstelt.
3.13
In een tekstbericht van 10 december 2013 schrijft [geïntimeerde] aan [appellant] onder meer: “
auto betaal ik niet geen afspraken over gemaakt en meerdere mensen reden erin."
3.14
In een e-mail van 11 december 2013 aan [geïntimeerde] en [Y 1] (hierna: [Y 1] ), de boekhoudster van [geïntimeerde] , schrijft [appellant] :

Ik wil terugkomen op het gesprek van gister die met [geïntimeerde] is gevoerd.
De dagen die door [geïntimeerde] zijn gereden worden betaald (deels is al betaald). Dal betekent wat er naar [naam bedrijf A] is overgemaakt, wat door [geïntimeerde] is gereden worden 1 op 1 betaald. Zoals [geïntimeerde] het wil.
Schade van de auto die is gereden en de €100,- per maand die is besproken worden dan
verrekend met de restante betaling. De prijzen die zijn gedeclareerd van september t/m
november zijn overigens niet allemaal correct. De niet correcte datums worden via de mail
door gegeven met de bij behorende prijzen, zodat de facturen worden gecorrigeerd.”
3.15
Daarop schrijft [Y 1] namens [geïntimeerde] in een e-mail van 13 december 2013 aan [appellant] onder meer:

in onderstaande mail van 11 december jongstleden geef je aan dat alles wat door [geïntimeerde] gereden is in de periode september t/nm november 2013 1 op 1 aan haar betaald zal worden. [geïntimeerde] gaat ermee akkoord dat er per maand een bedrag van € 100,— in mindering gebracht wordt. Zolang wij echter de correcte data en bijbehorende prijzen niet krijgen kunnen wij de gemaakte facturen niet corrigeren.
(…)
Met betrekking tot de schade aan de auto heeft [geïntimeerde] contact opgenomen met haar advocaat. Er zijn destijds geen afspraken gemaakt over het vergoeden van eventuele kosten. (…) Haar advocaat is dan ook van mening dat deze kosten geheel voor jouw rekening zijn."
3.16
In een e-mail van dezelfde datum reageert [appellant] richting [Y 1] als volgt:
"
Er zijn destijds nooit afspraken gemaakt met prijs verhogingen. Verklaar dat is. Er is geen enkele spraak of bewijs van prijs verhogingen."

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] en [Z] (in hoedanigheid van "voormalig vennoot van de firma [naam bedrijf A] ") gedagvaard en betaling gevorderd van € 10.378,38 vermeerderd met rente en kosten, stellende dat zij voor een bedrag van € 7.578,09 van [appellant] te vorderen heeft uit hoofde van in haar opdracht verrichte koerierswerkzaamheden en dat [appellant] voorts bedragen van € 1.663,58 en € 1.136,71 aan respectievelijk vervallen rente en buitengerechtelijke kosten aan haar verschuldigd is.
4.2
[Z] is niet verschenen. [appellant] heeft verweer gevoerd en heeft in reconventie betaling gevorderd van € 5.736,48 (vermeerderd met rente en kosten), zijnde de gestelde kosten van reparatie van schade aan zijn voertuig die volgens [appellant] door [geïntimeerde] is veroorzaakt.
4.3
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen tegen [Z] afgewezen en de vordering in conventie tegen [appellant] toegewezen tot een bedrag van € 8.460,90 vermeerderd met wettelijke handelsrente over € 7.578,09 vanaf de respectieve vervaldata van de facturen tot aan de dag van voldoening, onder afwijzing van het meerdere en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering toegewezen tot een bedrag van € 164,43 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 april 2015 tot aan de dag van voldoening, onder afwijzing van het meer gevorderde en met compensatie van de proceskosten.

5.Omvang van het appel

5.1
Blijkens het petitum van de appeldagvaarding is het hoger beroep alleen gericht tegen de toewijzing van (het grootste deel van) de vordering in conventie. De afwijzing van (het grootste deel van) de vordering in reconventie ligt derhalve niet ter beoordeling aan het hof voor.

6.De bespreking van de grieven en de vordering

6.1
In de kern gaat het geschil om de vraag of [geïntimeerde] toen zij vanaf september 2013 met haar eigen bestelbus ging rijden (al dan niet eerst met een gehuurde bus, zoals [geïntimeerde] in de memorie van antwoord heeft gesteld) en vanaf dat moment zelf alle lasten van het vervoer is gaan dragen, op enig moment met [appellant] overeenstemming heeft bereikt over een andere vergoeding voor haar ritten en wel in die zin dat [appellant] haar voortaan één op één zou doorbetalen de vergoedingen die zij van Post NL ontving onder inhouding van een vergoeding van € 100,- voor [appellant] , zoals [geïntimeerde] stelt en aan haar vordering ten grondslag legt, en [appellant] betwist.
6.2
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] in eerste aanleg niet meer heeft gesteld dan dat de met [appellant] gemaakte nieuwe prijsafspraak blijkt uit de e-mail van [appellant] d.d. 11 december 2013 (zie rov. 3.14, productie 1 bij inleidende dagvaarding) waarin [appellant] deze afspraak zou hebben bevestigd. In die zin is ter comparitie in eerste aanleg ook verklaard door [Y 1] . De kantonrechter is in diens vonnis er van uitgegaan dat uit de overgelegde e-mails blijkt dat partijen “blijkbaar al voor november 2013, in [plaats] ” nieuwe afspraken hebben gemaakt, dat daarna een discussie bestond over de exacte inhoud daarvan en partijen vervolgens in december 2013 een aanvullende afspraak hebben gemaakt in die zin dat de genoemde e-mail van 11 december 2013 een aanbod bevatte van de zijde van [appellant] , dat door [geïntimeerde] is aanvaard. De twee grieven zijn gericht tegen dit oordeel van de kantonrechter, dat - zo begrijpt het hof - in hoger beroep door [geïntimeerde] is overgenomen als nadere feitelijke grondslag voor haar vordering.
6.3
Grief Iis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat "blijkbaar" voor november 2013 nieuwe afspraken tussen partijen zijn gemaakt in [plaats] . In de toelichting op de grief wordt uiteengezet dat de afspraak in [plaats] waaraan [appellant] refereert in zijn e-mail van 16 november 2013 (zie rov. 3.7) betrekking heeft op een afspraak tussen [appellant] en “ [X] ” [Hof: een medewerker van Post NL] eind 2012, waarbij werd afgesproken dat [geïntimeerde] “in de dis” van [appellant] zou gaan rijden. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] dit laatste weliswaar heeft betwist en dat zij heeft gesteld dat partijen al voor november 2013 nieuwe afspraken hebben gemaakt over de vergoeding (memorie van antwoord ad grief I onder 5), echter zonder die stelling op enigerlei wijze te concretiseren. [geïntimeerde] stelt niet tijdens welk overleg, waar (in [plaats] ?) en hoe partijen dit zouden zijn overeengekomen. Het hof gaat hier dan ook aan voorbij.
6.4
[geïntimeerde] heeft zich er voorts op beroepen dat [appellant] in zijn e-mail van
16 november 2013 aangeeft het restant van de factuur van 11 november 2013 te zullen betalen, terwijl in deze factuur door [geïntimeerde] voor het eerst was afgerekend op basis van 'het één op één doorberekenen' onder aftrek van € 100,- voor [appellant] . Voor zover [geïntimeerde] zich er aldus op heeft willen beroepen dat de door haar gestelde nieuwe prijsafspraak op dat moment en op die wijze tot stand is gekomen, gaat het hof daarin niet mee. Aan het slot van de e-mail van 16 november 2013 schrijft [appellant] : “
Alleen ik wil nog wel een tegemoetkoming zien, zolang je bij mij in de dis staat. Graag hoor ik van je, hoe je dit wilt gaan doen.” Uit die bewoordingen blijkt dat niet zonder meer sprake was van een aanvaarding door [appellant] van de nieuwe wijze van factureren maar dat [appellant] verder wilde onderhandelen over het deel dat aan hem toekwam, hetgeen [geïntimeerde] redelijkerwijs ook zo heeft moeten begrijpen. Daarna is de discussie tussen partijen (dan) ook voortgezet.
Grief I slaagt.
6.5
Grief IIis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het in de e-mail van 11 december 2013 vervatte aanbod van de zijde van [appellant] door [geïntimeerde] is aanvaard door middel van, naar het hof begrijpt, de e-mail van [Y 1] aan [appellant] d.d. 13 december 2013 (zie rov. 3.15, productie 1 bij de “conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in het geding brengen bescheiden”) en dat de inhoud van het tekstbericht van [geïntimeerde] d.d.
10 december 2013 (zie rov. 3.13) aan dit oordeel niet afdoet.
6.6
Het hof kan de inhoud van de e-mail van 11 december 2013 niet anders uitleggen dan in de door [appellant] gestelde zin, namelijk dat zij een voorstel doet om tot een oplossing van het hele geschil te komen: zij toont zich bereid in te stemmen met de door [geïntimeerde] gewenste nieuwe manier van afrekenen (één op één onder aftrek van € 100,-) mits [geïntimeerde] wel de schade vergoedt die zij aan haar voertuig heeft toegebracht. Door [geïntimeerde] is ook niet gemotiveerd betoogd dat dit aanbod anders moet worden uitgelegd. Anders dan de kantonrechter, leest het hof in de e-mail van 13 december 2013 geen aanvaarding van dit voorstel, mede bezien tegen de achtergrond van het tekstbericht van 10 december 2013. In dat tekstbericht geeft [geïntimeerde] expliciet te kennen geen schade aan de auto te willen vergoeden (letterlijk: “
auto betaal ik niet geen afspraken over gemaakt en meerdere mensen reden erin”). Als dan vervolgens [Y 1] in haar e-mail van 13 december 2013 schrijft dat [geïntimeerde] met haar advocaat heeft overlegd en dat die van mening is dat geen afspraken zijn gemaakt over het vergoeden van autokosten en die kosten daarom voor rekening van [appellant] zijn, dan mocht [appellant] die uitlating redelijkerwijs zo opvatten dat niet werd ingestemd met een wezenlijk onderdeel van haar aanbod, namelijk de vergoeding van de autoschade, zodat geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dit strookt ook met het feit dat [geïntimeerde] in de procedure betwist heeft tot vergoeding van enige autoschade aan [appellant] gehouden te zijn.
Ook grief II slaagt derhalve.
6.7
Ten aanzien van het bewijsaanbod zoals geformuleerd op pagina 3 van de memorie van antwoord overweegt het hof als volgt. Hetgeen te bewijzen wordt aangeboden onder de eerste en derde bullet heeft geen betrekking op voor de beslissing relevante punten. Aan bewijslevering inzake “de afspraken die partijen hebben gemaakt” (tweede bullet) komt het hof niet toe nu door [geïntimeerde] ter zake onvoldoende invulling is gegeven aan haar stelplicht.

7.De slotsom

7.1
Het appel treft doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) en de vordering jegens [appellant] in oorspronkelijk conventie zal alsnog geheel worden afgewezen. Het hof merkt op dat niet uitgesloten kan worden geacht dat [appellant] nog wel bedragen aan [geïntimeerde] verschuldigd is op basis van de gemaakte afspraken (in beginsel € 0,90 per succesvolle stop). Zo is van de factuur van
1 december 2013 nog niets door [appellant] betaald, ook niet de bedragen die op grond van de geldende afspraak verschuldigd zijn, dit vanwege de door haar toegepaste verrekening met autoschade (zie uitlating van [appellant] ter comparitie in eerste aanleg). Doch ter zake is geen (subsidiaire) vordering ingesteld, stelling ontwikkeld of berekening gegeven, zodat in de onderhavige procedure hierover geen beslissing kan worden gegeven. Dit neemt niet weg dat aannemelijk is dat [appellant] terzake nog een schuld heeft aan [geïntimeerde] . Verrekening met schade aan de auto kan daarbij niet aan de orde zijn dan voor een groter bedrag dan de kantonrechter ter zake in reconventie heeft toegewezen, nu dat deel van het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op
  • in eerste aanleg (conventie): nihil aan verschotten en € 600,- voor salaris gemachtigde;
  • in hoger beroep: € 388,84 aan verschotten en € 1.580,- (2 ½ punt in tarief I) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere (kanton), van 26 augustus 2015 en doet in zoverre opnieuw recht:
- wijst af de vorderingen van [geïntimeerde] op [appellant] ;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op:
  • in eerste aanleg (conventie): nihil aan verschotten en € 600,- voor salaris gemachtigde;
  • in hoger beroep: € 388,84 aan verschotten en € 1.580,- (2 ½ punt in tarief I) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. O.E. Mulder en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 mei 2017.