In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [kind]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was eerder gezamenlijk belast met het gezag over [kind] samen met de moeder. De rechtbank Gelderland had op 21 november 2016 de ondertoezichtstelling van [kind] uitgesproken, welke door de vader werd bestreden. De vader voerde aan dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig was, omdat hij voldoende zorg voor [kind] kon bieden en er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer aanwezig was. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2017 is de vader verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder niet aanwezig was. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) waren ook betrokken bij de procedure.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader de benodigde hulpverlening accepteert en dat [kind] zich goed ontwikkelt. De zorgen die eerder bestonden over de opvoedingssituatie zijn voor een deel weggenomen. Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn, vooral omdat de moeder geen medewerking verleent aan het herstel van contact met [kind]. De ondertoezichtstelling was bedoeld om de mogelijkheden voor contactherstel te onderzoeken, maar gezien de huidige situatie kon deze doelstelling niet worden behaald. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de verlenging van de ondertoezichtstelling betreft en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen voor de toekomst, terwijl de eerdere beschikking tot heden is bekrachtigd.