In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juni 2015. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor het tijdvak december 2012, waarbij belanghebbende aangifte heeft gedaan zonder een bedrag te voldoen. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur een verweerschrift heeft ingediend.
Tijdens de zitting op 9 maart 2017 is het geschil besproken, waarbij belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Het Hof oordeelt dat de overschrijding voornamelijk aan de rechter is toe te rekenen, waardoor de Staat (Minister van Veiligheid en Justitie) dit bedrag moet vergoeden. Daarnaast heeft het Hof de aanspraak van belanghebbende op vergoeding van de werkelijke proceskosten afgewezen, maar wel de proceskosten voor de fase van hoger beroep vastgesteld op € 495. Ook zijn de kosten van een deskundige tot een bedrag van € 1.075 toegewezen. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor wat betreft de vergoeding van de deskundige en immateriële schade.