ECLI:NL:GHARL:2017:449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
200.193.147/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot partneralimentatie wegens bijzondere omstandigheden en gebrek aan lotsverbondenheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel van 16 maart 2016, waarin was bepaald dat hij een bijdrage moest leveren aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De vrouw had verzocht om een bijdrage van € 1.386,- per maand, maar de man stelde dat er geen sprake was van een onderhoudsplicht omdat er geen lotsverbondenheid was tussen hen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw behoefte had aan een bijdrage, maar dat de bijzondere omstandigheden van de relatie tussen partijen, waaronder het feit dat zij slechts incidenteel bij elkaar waren en het huwelijk enkel was aangegaan om de familie van de vrouw tevreden te stellen, meebrachten dat de man niet kon worden verplicht tot het betalen van alimentatie. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage van de man afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een daadwerkelijke lotsverbondenheid voor het bestaan van een onderhoudsplicht na echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.193.147/01
(zaaknummer rechtbank C/08/180977 / ES RK 16-9 IMB)
beschikking van 19 januari 2017
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. N. Grijmans-Veenendaal te Amsterdam,
en
[verweerster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. S.H.G. Swennen te Schalkhaar.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 16 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 juni 2016;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Grijmans-Veenendaal van 30 juni 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grijmans-Veenendaal van 25 oktober 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 november 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. Mr. Swennen heeft ter zitting, als bijlage bij haar pleitnotitie, twee draagkrachtberekeningen overgelegd. Nu mr. Grijmans-Veenendaal hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt en de stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, zal het hof deze stukken, zoals ter zitting reeds aan partijen medegedeeld, in zijn beoordeling betrekken.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij de bestreden beschikking van 16 maart 2016 is ook de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Partijen hebben ter zitting verklaard dat de echtscheidingsbeschikking op dat moment nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Gebleken is dat door de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, bij beschikking van 5 oktober 2015 met ingang van 6 oktober 2015 een bewind is ingesteld over de (toekomstige) goederen van de vrouw wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Daarbij is bepaald dat inschrijving in het daartoe bestemde register dient plaats te vinden, met benoeming van de Gemeente Deventer, afdeling Budget Adviesbureau Deventer te Deventer, tot bewindvoerder. Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw medegedeeld dat de bewindvoerder van de vrouw van de onderhavige procedure op de hoogte is gesteld en daarmee instemt.
3.3
Bij inleidend verzoek van 4 januari 2016, ingekomen ter griffie van de rechtbank op
5 januari 2016, heeft de vrouw, voor zover hier van belang, verzocht te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 1.386,- bruto per maand, voor het eerst te indexeren per 1 januari 2017 vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift dan wel vanaf de datum van de te geven beschikking. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van
€ 1.386,- per maand.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende te het verzoek van de vrouw af te wijzen.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en heeft het hof verzocht de grief van de man te verwerpen voor zover deze betrekking heeft op haar behoefte en in hoger beroep te beslissen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 564,- per maand. Namens de vrouw is dit verzoek ter zitting aldus aangepast dat thans wordt verzocht te bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 766,- per maand.

5.De motivering van de beslissingProcessueel

5.1
Namens de vrouw is haar verzoek in hoger beroep ter zitting vermeerderd. Namens de man is daartegen bezwaar gemaakt. Het hof overweegt dat de vrouw ingevolge het bepaalde in artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 362 Rv bevoegd is haar verzoek in hoger beroep te wijzigen zolang er nog geen eindbeschikking is gegeven. De onderhavige wijziging acht het hof niet in strijd met een goede procesorde. De wijziging heeft immers niet geleid tot een vertraging van het geding en de man is niet onredelijk bemoeilijkt in zijn verdediging. Hij heeft ter zitting de gelegenheid gehad om op het gewijzigde onderdeel van het verzoek in te gaan. Het hof zal daarom uitgaan van het verzoek om een partneralimentatie van € 766,- per maand vast te stellen. Dit bedrag vormt derhalve de bovengrens van de in hoger beroep op te leggen bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Inhoudelijk
5.2
De rechtsgrond voor een alimentatieplicht na echtscheiding is het huwelijk en de door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid. Na de ontbinding van het huwelijk treedt weliswaar ook wat betreft de verplichting tot het verschaffen van levensonderhoud een nieuwe rechtstoestand in, maar de verplichting om na de ontbinding van het huwelijk de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot levensonderhoud heeft noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, te blijven steunen, berust evenzeer als de in de artikelen 1:81en 84 BW omschreven verplichting 'op de levensgemeenschap zoals die door het huwelijk is geschapen, welke gemeenschap in de alimentatieplicht haar werking behoudt ook al wordt de huwelijksband gestaakt' (vgl. ECLI:NL:HR:1982:AG4364). Deze lotsverbondenheid is de grondslag voor de mogelijkheid van het toekennen van een partneralimentatie door de rechter.
5.3
De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat nimmer sprake is geweest van lotsverbondenheid tussen partijen, nu zij niet met elkaar hebben samengewoond, er geen sprake is geweest van wederzijdse verzorging en zij daartoe ook nooit de intentie hebben gehad. Volgens de man is gelet hierop geen onderhoudsplicht ontstaan. Dit standpunt vindt evenwel naar het oordeel van het hof geen steun in het recht. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD6632) ten aanzien van een schijnhuwelijk dat slechts met het oog op de verkrijging van een verblijfsvergunning was gesloten overwogen dat ook een op die basis gesloten huwelijk een levensgemeenschap schept die rechtsgrond vormt voor een onderhoudsverplichting tussen de echtgenoten, welke gemeenschap in de onderhoudsplicht haar werking behoudt, ook al wordt de huwelijksband gestaakt. Een onderhoudsverplichting bestaat derhalve niet slechts indien sprake is geweest van wederzijdse verzorging, van samenwonen of van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Deze factoren kunnen wel van invloed zijn op de omvang en duur van de onderhoudsplicht. Aan de rechter is een belangrijke discretionaire bevoegdheid toegekend om aan de hand van de maatstaven 'draagkracht en behoefte' en de overige (ook niet-financiële) omstandigheden te beslissen of daadwerkelijk een uitkering moet worden toegekend.
5.4
Vast staat dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud. Al ware het zo dat de man draagkracht heeft om in deze behoefte te voorzien, is het hof van oordeel dat de omstandigheden van dit geval maken dat toch geen bijdrage aan hem dient te worden opgelegd. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, waarbij zij incidenteel één à twee dagen per week, in het weekend, bij elkaar waren. De vrouw woonde met haar kinderen in [B] en de man woonde in [A] . Omdat de familie van de vrouw een dergelijke relatie niet accepteerde, zijn partijen in 2012 met elkaar gehuwd. Druk vanuit de familie van de vrouw was volgens partijen de enige reden dat zij met elkaar zijn gehuwd. Daarbij hebben zij huwelijkse voorwaarden, inhoudende koude uitsluiting, gemaakt en zij leefden in de veronderstelling dat dat voldoende was om financiële verwevenheid op alle vlakken uit te sluiten. De aard van de relatie van partijen is door het huwelijk op geen enkele wijze veranderd. Zij zijn ook na het sluiten van het huwelijk beiden economisch zelfstandig gebleven en zijn niet gaan samenwonen. De man schoot weliswaar soms bedragen voor aan de vrouw, maar partijen hebben ter zitting naar voren gebracht dat de vrouw deze bedragen altijd weer terug betaalde. Al vrij snel na het huwelijk is de relatie van partijen beëindigd. De vrouw was voor en ten tijde van het huwelijk financieel onafhankelijk van de man. Zij werd voornamelijk onderhouden door haar meerderjarige, bij haar inwonende kinderen. Omdat partijen er, zoals zij ter zitting hebben gesteld, niet eens meer bij na hadden gedacht dat zij nog getrouwd waren, is pas in januari 2016 door de vrouw een echtscheidingsverzoek met een alimentatieverzoek ingediend. Dit was nadat de vrouw bij de gemeente Deventer een verzoek tot het toekennen van een uitkering ingevolge de Participatiewet had ingediend, bij gebrek aan voldoende inkomsten omdat de financiële ondersteuning van (een van) de kinderen deels verviel. De gemeente constateerde vervolgens dat de vrouw was gehuwd en gaf aan voornemens te zijn om de man aan te spreken op zijn wettelijke onderhoudsplicht. Onder deze omstandigheden, in aanmerking nemend:
- de aard van de relatie van partijen, waarbij zij elkaar slechts af en toe zagen en waarbij geen sprake was van wederzijdse verzorging, samenwoning of het voeren van een gemeenschappelijke huishouding;
- dat het huwelijk uitsluitend is aangegaan om de familie van de vrouw tevreden te stellen en voor beide partijen geen maatschappelijke consequenties had;
- dat de aard van de relatie van partijen door het aangaan van het huwelijk op geen enkele wijze is veranderd;
- de (korte) duur van het huwelijk;
- dat de relatie van partijen reeds geruime tijd vóór de indiening van het echtscheidingsverzoek was beëindigd, partijen zich niet bewust meer waren van het huwelijk en pas een echtscheidingsverzoek (met alimentatieverzoek) hebben ingediend toen naar aanleiding van een uitkeringsaanvraag naar voren kwam dat zij nog waren gehuwd;
is het hof van oordeel dat van de man niet kan worden gevergd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
5.5
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft en opnieuw beschikkende het inleidend verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 16 maart 2016, voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is op 19 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.