Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
[de jongmeerderjarige],
2 Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift van de zijde van de vrouw met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Brakke van 13 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Brakke van 16 januari 2017 met productie(s).
3.De vaststaande feiten
3.5 Artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst van 4 oktober 2012 luidt:
4.4. De omvang van het geschil
- de onderhoudsbijdrage voor [de jongmeerderjarige] met ingang van 1 mei 2014, subsidiair met ingang van 24 november 2014 (omdat dat de datum is waarop [de jongmeerderjarige] niet langer thuis woonde), meer subsidiair met ingang van 1 januari 2015 en uiterst subsidiair met ingang van 18 mei 2015, wordt gesteld op nihil;
- de onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] met ingang van 1 mei 2014, subsidiair met ingang van 1 januari 2015, meer subsidiair met ingang van 18 mei 2015 wordt gesteld op € 25,- per maand en met ingang van 15 oktober 2015 wordt gesteld op nihil;
- de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw wordt gesteld op nihil met ingang van 1 mei 2014, subsidiair 1 januari 2015, meer subsidiair 18 mei 2015;
- althans ten aanzien van de voormelde onderhoudsverplichtingen een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
- de behoefte van de vrouw.
5.De motivering van de beslissing
volledigeherbeoordeling van alle relevante omstandigheden (zie o.a. HR 24 september 2010, LJN BM7672). De rechtbank heeft in dit verband in de bestreden beschikking overwogen dat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek nu hij heeft gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Vervolgens is de rechtbank na inhoudelijke beoordeling tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat de geldende onderhoudsverplichtingen te wijzigen.
Wat daar verder ook van zij, het hof is met de rechtbank (en partijen) van oordeel dat een nieuwe beoordeling van de onderhoudsverplichtingen is gerechtvaardigd. Verschillende relevante wijzigingen van omstandigheden kunnen in dit verband worden aangewezen, waaronder bijvoorbeeld dat [de jongmeerderjarige] sinds eind 2013/begin 2014 niet meer bij de vrouw woont en [de minderjarige] in oktober 2015 bij de man is komen wonen. Daarnaast is zowel sprake van gewijzigde alimentatienormen als van gewijzigde wetgeving, waaronder de op 1 januari 2015 in werking getreden Wet hervorming kindregelingen (Stb. 2014/227).
31 december 2014. Een dergelijke beding leidt tot een strengere beoordelingsmaatstaf voor wat betreft de eventuele wijziging van de overeengekomen partneralimentatie (zie bijvoorbeeld HR 14 september 2007, LJN BB3554). Gelet op hetgeen hierna over de ingangsdatum wordt beslist, is dat beding bij de beoordeling van het onderhavig geschil niet relevant.