Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[verzoeker] , te dezen vertegenwoordigd door zijn moeder,
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een minderjarige, [verzoeker], in een afstammingszaak. De moeder van [verzoeker] had in eerste aanleg bij de rechtbank Overijssel verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van [verzoeker] door de vader. De rechtbank had deze toestemming verleend, waarop de moeder in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat [verzoeker] niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat er een bijzondere curator was benoemd die de belangen van [verzoeker] behartigde. Het hof overwoog dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat de erkenning door de vader schadelijk zou zijn voor de belangen van [verzoeker] of de moeder.
Het hof benadrukte dat de vader, als verwekker, recht heeft op erkenning van zijn kind, en dat de belangen van het kind voorop staan. De moeder had verschillende bezwaren aangevoerd tegen de erkenning, waaronder zorgen over de persoonlijkheid van de vader en de impact op haar gezinsleven. Het hof oordeelde echter dat deze bezwaren niet voldoende waren om de erkenning te weigeren. De raad voor de kinderbescherming en de bijzondere curator hadden beide geadviseerd om de vader vervangende toestemming te verlenen, wat het hof volgde. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de moeder af.