ECLI:NL:GHARL:2017:4261

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
200.201.241/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van een minderjarige in een afstammingszaak met betrekking tot vervangende toestemming voor erkenning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een minderjarige, [verzoeker], in een afstammingszaak. De moeder van [verzoeker] had in eerste aanleg bij de rechtbank Overijssel verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van [verzoeker] door de vader. De rechtbank had deze toestemming verleend, waarop de moeder in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat [verzoeker] niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat er een bijzondere curator was benoemd die de belangen van [verzoeker] behartigde. Het hof overwoog dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat de erkenning door de vader schadelijk zou zijn voor de belangen van [verzoeker] of de moeder.

Het hof benadrukte dat de vader, als verwekker, recht heeft op erkenning van zijn kind, en dat de belangen van het kind voorop staan. De moeder had verschillende bezwaren aangevoerd tegen de erkenning, waaronder zorgen over de persoonlijkheid van de vader en de impact op haar gezinsleven. Het hof oordeelde echter dat deze bezwaren niet voldoende waren om de erkenning te weigeren. De raad voor de kinderbescherming en de bijzondere curator hadden beide geadviseerd om de vader vervangende toestemming te verlenen, wat het hof volgde. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.201.241/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/178942 FA RK 15-2736)
beschikking van 16 mei 2017
inzake

1.[verzoeker] , te dezen vertegenwoordigd door zijn moeder,

wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
2. [verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.A.M. van Os - ten Have te Lochem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. [C] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [verzoeker] ,
gevestigd te [A] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 11 januari 2016 en 12 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 oktober 2016;
- een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 27 oktober 2016 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 13 april 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2017 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, de heer [D] verschenen. Voorts is de bijzondere curator verschenen. Ter zitting heeft mr. Van Os - ten Have mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2013 geboren [verzoeker] . De vader is de verwekker van [verzoeker] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [verzoeker] . [verzoeker] woont bij de moeder en haar uit een eerder huwelijk geboren minderjarige dochter [E] .
3.2
Bij beschikking van 25 november 2015 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - mr. M.F. Kiers benoemd tot bijzondere curator om [verzoeker] te vertegenwoordigen.
3.3
Het laatste contact tussen de vader en [verzoeker] heeft plaatsgevonden in oktober 2015.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het verzoek van de vader tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van [verzoeker] door hem. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - voor zover hier van belang - deze vervangende toestemming verleend.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 juli 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen - zo leest het hof - voor zover het betreft de vervangende toestemming tot erkenning - en opnieuw rechtdoende de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De vader heeft ter zitting verzocht het hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid [verzoeker]
5.1
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in het door de moeder namens hem ingestelde hoger beroep, nu er bij wet bepaald een bijzondere curator is benoemd die [verzoeker] vertegenwoordigt en zijn belangen behartigt in de onderhavige (afstammings)zaak.
Vervangende toestemming tot erkenning
5.2
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
5.3
Niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [verzoeker] . Voor de beantwoording van de vraag of overigens is voldaan aan de wettelijke vereisten als genoemd onder rechtsoverweging 5.2, komt het aan op een afweging van het belang van de vader om te erkennen tegenover de belangen van de moeder en [verzoeker] bij het niet-erkennen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De moeder heeft er belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind is slechts sprake, indien er reële risico's zijn dat het kind door de erkenning wordt belemmerd in zijn sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer erkenning ertoe zou leiden dat de moeder daardoor in een zodanige onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind een stabiel opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Enige weerslag is onvoldoende. Bij de afweging van de belangen dient daarbij mede in aanmerking te worden genomen dat het noodzakelijkerwijs gaat om een verwachting omtrent toekomstige feiten, alsmede dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is.
Het is aan de moeder om haar stelling dat het verzoek niet moet worden toegewezen aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de vader.
Ingevolge vaste jurisprudentie is daarvoor niet voldoende dat er sprake is van emotionele weerstand bij de moeder dan wel dat er sprake is van een moeizame of ernstig verstoorde verhouding tussen de moeder en de vader, of slechte of geen communicatie en loyaliteitsconflicten. Ook beschuldigingen aan het adres van de vader zoals intimidatie en manipulatie, staan niet zonder meer in de weg aan toewijzing van het verzoek van de moeder.
5.4
De moeder heeft - kort gezegd - de volgende redenen aangevoerd op grond waarvan volgens haar het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning dient te worden afgewezen. De moeder is van mening dat de persoonlijkheid van de vader is veranderd waardoor hij prikkelbaar en snel ontvlambaar is geworden. [verzoeker] zou daarvan in de opvoeding schade kunnen ondervinden, waardoor de verhouding met de moeder zou kunnen worden beschadigd en de emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling van [verzoeker] kan worden geschaad.
Daarnaast stelt de moeder dat de vader zijn twee dochters uit een eerder huwelijk - zonder overleg en tegen de wil van hun moeder - heeft voorzien van de Franse nationaliteit. De moeder heeft grote angst dat de vader dit ook in het geval van [verzoeker] zal doen. Verder heeft de moeder verklaard dat zij welbewust ervoor heeft gekozen de vader geen toestemming tot erkenning te geven. Volgens de moeder hebben de vader en zij een korte, vervelende relatie gehad die met veel problemen is geëindigd. De moeder heeft geen vertrouwen in het vaderschap van de vader en volgens de moeder heeft de vader lange tijd geen enkele belangstelling voor [verzoeker] getoond.
Voorts is de moeder van mening dat in geval van erkenning door de vader, er sprake is van schending van het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een gezinsleven. De moeder stelt dat zij haar leven als alleenstaande moeder van twee kinderen vorm heeft gegeven, dat dit goed gaat en niet dient te worden verstoord door een erkenning van [verzoeker] door de vader.
5.5
De vader heeft de stellingen van de moeder betwist en zich - samengevat weergegeven - op het volgende standpunt gesteld. De vader wilde [verzoeker] al voor zijn geboorte erkennen, maar de moeder weigerde daarvoor toestemming te geven. De vader heeft na de geboorte van [verzoeker] de erkenningskwestie enige tijd laten rusten, omdat de moeder en hij in overleg waren over een omgangsregeling en de vader dit overleg niet wilde verstoren.
De vader acht het in het belang van (de ontwikkeling en identiteit van) [verzoeker] dat zijn juridische status in overeenstemming is met de werkelijkheid.
Hij heeft voorts betwist dat zijn dochters uit een eerder huwelijk de Franse nationaliteit hebben.
Verder stelt de vader dat de moeder in de stukken een onjuist beeld over zijn persoonlijkheid en gezondheid heeft geschetst.
5.6
De raad heeft zowel ter zitting in eerste aanleg als ter zitting in hoger beroep geadviseerd de vader vervangende toestemming te verlenen. De raad acht het in het belang van [verzoeker] dat hij erkend wordt door de vader. Volgens de raad is niet van feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat erkenning niet in het belang van [verzoeker] is.
5.7
De bijzondere curator heeft op grond van het door haar verrichte onderzoek geconcludeerd dat het alles afwegende in het belang van [verzoeker] is dat aan de vader vervangende toestemming wordt verleend om [verzoeker] te erkennen. Volgens de bijzondere curator is niet gebleken dat er voor [verzoeker] ten gevolge van de erkenning reële risico's zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling. De emotionele bezwaren van de moeder zijn volgens de bijzondere curator juridisch niet relevant. De moeder heeft niets gesteld waaruit blijkt dat de verhouding tussen haar en [verzoeker] onder druk komt te staan door de erkenning.
5.8
Het hof volgt het advies van de raad en de bijzondere curator in deze. Hetgeen de moeder ten aanzien van de persoonlijkheid van de vader heeft aangevoerd, is door de vader gemotiveerd betwist en in het licht daarvan onvoldoende onderbouwd. Het hof is van oordeel dat de door de moeder overigens aangevoerde redenen om geen vervangende toestemming te verlenen, gelet op het hiervoor onder rechtsoverwegingen 5.2 en 5.3 weergegeven toetsingskader niet in de weg staan aan het verlenen van toestemming voor erkenning. Emotionele bezwaren van de moeder zijn onvoldoende om het verzoek van de vader af te wijzen, nog daargelaten dat die bezwaren niet stroken met de verklaring van de moeder ter zitting in hoger beroep dat zij de vader volledig erkent in zijn rol als vader. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder haar stelling dat zij vreest dat de vader [verzoeker] de Franse nationaliteit zal geven, gelet op het gemotiveerde en het met stukken onderbouwde verweer van de vader onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat ook in het geval [verzoeker] de Franse nationaliteit krijgt, dit op zichzelf geen reden vormt om de vader geen toestemming tot erkenning te geven.
Op grond van het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot de conclusie leiden dat door erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
5.9
Met betrekking tot de stelling van de moeder dat erkenning door de vader een inbreuk op artikel 8 EVRM oplevert, overweegt het hof als volgt. In artikel 8 lid 1 EVRM is het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven neergelegd. In lid 2 van dat artikel is bepaald dat een inmenging van enig openbaar lichaam of organisatie in dat familie- en gezinsleven slechts is toegestaan voor zover daarin bij wet is voorzien en zulks (onder andere) voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen - waaronder de belangen van het kind - noodzakelijk is. Deze bescherming is dus niet absoluut, maar onderworpen aan een afweging van belangen, waarbij het belang van het kind steeds de doorslag geeft.
5.1
Nu de mogelijkheid van verlening van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de verwekker bij wet is voorzien en het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel is dat de rechtbank terecht vervangende toestemming tot erkenning heeft verleend, acht het hof een eventuele inbreuk op het gezinsleven van de moeder gerechtvaardigd.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep zoals ingediend door zijn advocaat tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 12 juli 2016;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 12 juli 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.