In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag erfbelasting die aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur had een aanslag erfbelasting opgelegd voor het jaar 2013, waarbij een belaste verkrijging van € 114.538 in aanmerking was genomen, voortvloeiend uit de waardestijging van aandelen in een BV na het overlijden van de erflater, de broer van belanghebbende. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of de toepassing van artikel 13a van de Successiewet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) van toepassing is op de fictieve verkrijging. Het Hof oordeelt dat de situatie van een pensioenvoorziening in een vennootschap niet gelijk is aan die van een lijfrenteverplichting in een vennootschap onder firma. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de BOF niet van toepassing is op de fictieve verkrijging, omdat de aandelen van belanghebbende niet tot het aanmerkelijk belang van de erflater behoorden. Het Hof concludeert dat de aanslag en de beschikking belastingrente in stand blijven, en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten.