Uitspraak
van 9 mei 2017
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
"Dat het uw Gerechtshof moge behagen, uitvoerbaar bij voorraad, bij incidenteel (tussen)arrest:de tenuitvoerlegging van de onderdelen 3.6 en 3.7 van het in de hoofdzaak bestreden eindvonnis van de Rechtbank Noord Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden, van 29 juni 2016 (…) te schorsen totdat onherroepelijk in de hoofdzaak is beslist, met veroordeling van Jellema in de kosten van het incident althans kosten rechtens."
3.De motivering van de beslissing in het incident
heeft daarop in reconventie (na wijziging van eis) kort gezegd gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 108.853,-, alsmede vaststelling van de agrarische waarde van de onderneming waarbij een lonende exploitatie mogelijk blijft met vergoeding door [appellante] aan [geïntimeerde] van het verschil tussen de door [geïntimeerde] betaalde vergoeding en de agrarische waarde.
(i) de eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis;
(ii) de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven;
(iii) bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing;
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken;
(v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.De beslissing
dinsdag 20 juni 2017voor memorie van antwoord.