ECLI:NL:GHARL:2017:3872

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
WAHV 200.170.703
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Sekeris
  • M. Vlieger-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie wegens snelheidsovertreding met trajectcontrole

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 8 mei 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 110,- opgelegd gekregen wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 15 km/h. De overtreding vond plaats op 18 oktober 2013 op de A2 te Abcoude. De betrokkene stelde in hoger beroep dat de flitscontrole onrechtmatig was, omdat deze plaatsvond binnen een trajectcontrole. Hij verwees naar een besluit van de Tweede Kamer en voerde aan dat de trajectcontrole pas begint bij het aankondigingsbord, niet bij de feitelijke meting. Daarnaast stelde hij dat de redelijke termijn van berechting was overschreden en dat de boetebedragen te hoog waren.

Het hof oordeelde dat de meting niet onrechtmatig was, omdat de controle aanvangt waar de snelheidsmeting feitelijk start. Het hof verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen bewijs was dat de betrokkene ongelijk werd behandeld ten opzichte van andere overtreders. Wat betreft de redelijke termijn van berechting, oordeelde het hof dat deze niet was overschreden. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om vergoeding van kosten af. De uitspraak benadrukt dat in WAHV-zaken de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende is, tenzij er specifieke feiten zijn die aan de juistheid daarvan twijfelen.

Uitspraak

WAHV 200.170.703
8 mei 2017
CJIB 176712631
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 8 mei 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 7 oktober 2015, 27 november 2015, 2 september 2016 en 3 april 2017 zijn nog brieven van de betrokkene ontvangen.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 110,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 15 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 18 oktober 2013 om 11.08 uur op de A2 rechts te Abcoude met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de flitscontrole onrechtmatig is en verwijst daarbij naar het besluit van de Tweede Kamer van 29 maart 2011 waarin is gesteld dat binnen een trajectcontrole geen losse flitscontroles mogen plaatsvinden. Ook voert de betrokkene aan dat onder het begrip 'traject' niet moet worden verstaan dat deel van de A2 waar de snelheid van de voertuigen over een bepaalde afstand worden gemeten, maar dat deel waar een bepaalde snelheid geldt. Binnen het traject vindt een controle plaats. De betrokkene is - mede gelet op deze uitleg van het begrip traject - van mening dat de trajectcontrole is aangevangen bij hectometerpaal 37.2, waar het beginbord van de trajectcontrole staat. De losse flitscontrole vond plaats bij hectometerpaal 37.5 en is derhalve onrechtmatig. De betrokkene doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel nu sancties als de onderhavige voor een bepaalde groep buitenlanders uit Oost-Europa over een periode van vijf jaar op grote schaal zijn vernietigd. Daarnaast heeft de betrokkene zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn van berechting in deze zaak is overschreden. Ten slotte stelt de betrokkene dat de boetebedragen onterecht te hoog zijn geweest en verzoekt hij het hof de hoogte van de beschikking te herzien. Hij verwijst in dat verband naar een uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 30 oktober 2015 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:RBGEL:2015:6950).
3. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 119 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 115 km per uur.
Toegestane snelheid : 100 km per uur.
Overschrijding met : 15 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid. (…)
Rijrichting van : Amsterdam
Rijrichting naar : Utrecht
Ter hoogte van hectometerpaal/pandnummer : 37.5”
5. In het dossier bevindt zich ook een foto van de gedraging. Op de foto is een voertuig zichtbaar met het kenteken [kenteken] . De gegevens die in de databalk onderin de foto zijn vermeld, stemmen overeen met de hiervoor vermelde gedragingsgegevens.
6. Het hof volgt de betrokkene niet in de stelling dat de meting onrechtmatig is omdat er binnen een trajectcontrole een losse flitscontrole zou hebben plaatsgevonden. Het hof begrijpt dat de betrokkene van mening is dat een traject waarbinnen een controle plaatsvind aanvangt bij het bord waarop deze trajectcontrole wordt aangekondigd.
Daargelaten het door de betrokkene genoemde besluit van de Tweede Kamer, komt het verweer van de betrokkene reeds voor verwerping in aanmerking omdat het uitgaat van een onjuiste uitleg van het begrip trajectcontrole. Anders dan de betrokkene meent vangt deze controle aan waar de snelheidsmeting feitelijk start, en niet reeds bij de aankondiging van deze meting. In beginsel staat er derhalve niets aan in de weg dat - zoals in onderhavig geval volgens de betrokkene is gebeurd - na de aankondiging, doch voor de feitelijke start van de trajectcontrole een losse flitscontrole plaatsvindt. Bijzondere omstandigheden die zulks anders maken zijn gesteld noch gebleken.
7. De omstandigheid dat er voor een bepaalde groep Oost-Europeanen sancties zijn ingetrokken - wat daar ook van zij -, brengt niet mee dat de betrokkene in dit geval, waarin vaststaat dat de gedraging is verricht, van een sanctie gevrijwaard zou moeten blijven. Voor zover de betrokkene een beroep doet op schending van het gelijkheidsbeginsel, wordt dit verworpen. Immers, van schending van het gelijkheidsbeginsel zou slechts sprake zijn indien zonder geldige reden ten nadele van de betrokkene zou zijn afgeweken van het met betrekking tot gedragingen als de onderhavige geldende beleid (vgl. Hof Leeuwarden 8 oktober 2003, WAHV 03/00598, VR 2004, 19, ook gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2003:AM5326). Daarvan is niet gebleken.
8. Met betrekking tot het verweer van de betrokkene dat de boetebedragen jarenlang te hoog zijn geweest, oordeelt het hof als volgt. Het hof heeft bij arrest van 21 juni 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:4986) geoordeeld dat andere factoren dan de consumentenprijsindex en de ernst van de gedraging aan een verhoging van de sanctiebedragen ten grondslag kunnen liggen. Met die uitspraak is de andersluidende beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland achterhaald geworden. Het hof zal dit verweer van de betrokkene dan ook verwerpen en daarbij volstaan met verwijzing naar voormeld arrest.
9. Ten aanzien van het verweer dat de redelijke termijn van berechting in deze zaak is overschreden en dit schadevergoeding met zich mee zou behoren te brengen, overweegt het hof als volgt. In navolging van bestendige rechtspraak van de hoogste bestuursrechters heeft het hof bij arrest van 3 maart 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:GHARL:2017:1777) geoordeeld dat sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting wanneer de procedure in eerste aanleg – inclusief het administratief beroep – langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. Voor het hoger beroep bedraagt de redelijke termijn van berechting eveneens ten hoogste twee jaar. Die termijn gaat in op het moment dat het rechtsmiddel is ingesteld. Bestraffende sancties hoger dan € 1.000,- worden bij schending van de redelijke termijn in beginsel gematigd.
Bij sancties onder de € 1.000,-, zoals de onderhavige, wordt volstaan met de vaststelling dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
10. Het hof stelt vast dat in deze zaak de redelijke termijn van berechting, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, niet is overschreden, zodat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Het hof verwerpt het verweer van de betrokkene.
11. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard en zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
12. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Vlieger-Dijkstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.