ECLI:NL:GHARL:2017:3842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
200.201.331/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming curator en ondercuratelestelling in het kader van geestelijke beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondercuratelestelling van [belanghebbende] en de benoeming van een curator. De vader van [belanghebbende] had verzocht om ondercuratelestelling en om zichzelf als curator te benoemen. De moeder en de curator hebben hiertegen verweer gevoerd. De vader stelde dat [belanghebbende] geestelijke beperkingen heeft en dat hij, als curator, het beste in staat is om de belangen van [belanghebbende] te behartigen. De moeder betwistte dit en stelde dat de vader druk uitoefent op [belanghebbende].

Het hof overwoog dat een ondercuratelestelling een ingrijpende maatregel is en dat de voorkeur van de curandus, in dit geval [belanghebbende], in principe gevolgd dient te worden, tenzij er gegronde redenen zijn om hiervan af te wijken. Het hof concludeerde dat het in het belang van [belanghebbende] is dat een onafhankelijke derde als curator wordt benoemd, gezien de conflicten tussen de ouders en de mogelijke loyaliteitsconflicten die kunnen ontstaan.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de benoeming van de curator werd gehandhaafd. Het hof benadrukte het belang van onbelaste omgang tussen [belanghebbende] en beide ouders en dat de curator een rol moet spelen in het waarborgen van deze omgang. De vader's grieven werden verworpen, en de eerdere beslissing van de kantonrechter werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.201.331/01
(zaaknummer rechtbank 5233744 VC VERZ 16-104)
beschikking van 2 mei 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. Tijsterman te Uithoorn,
en
[de curator],
kantoorhoudende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de curator,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [A] ,
verder te noemen: [belanghebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden) van 12 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 oktober 2016;
- een proces-verbaal van de zitting van 31 augustus 2016;
- een journaalbericht van mr. Tijsterman van 27 oktober 2016 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s) van de moeder;
- een brief van [belanghebbende] van 16 december 2016 (eveneens binnengekomen via de curator);
- het verweerschrift met productie(s) van de curator (binnengekomen via de rechtbank
Amsterdam);
- een journaalbericht van mr. Tijsterman van 28 maart 2017 met productie(s).
2.2
[belanghebbende] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling - buiten aanwezigheid van partijen - door een raadsheer gehoord. Bij de mondelinge behandeling was [belanghebbende] - in overleg met partijen en [belanghebbende] zelf - niet aanwezig.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2017 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De curator is verschenen, vergezeld door een stagiaire, mevrouw [C] . Voorts is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij inleidend verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 15 juli 2016, heeft de vader de kantonrechter verzocht [belanghebbende] zo spoedig mogelijk onder curatele te stellen en de vader als curator te benoemen. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.2
Bij vonnis van 19 augustus 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de curator benoemd tot provisioneel bewindvoerder over [belanghebbende] .
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het provisioneel bewind over [belanghebbende] opgeheven, hem onder curatele gesteld wegens een geestelijke toestand en de curator tot curator benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de benoeming van [de curator] tot curator van [belanghebbende] .
4.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
12 september 2016. Deze grieven zien op de benoeming van [de curator] als curator van [belanghebbende] in plaats van de vader. De vader verzoekt het hof op de door hem genoemde gronden en eventueel onder aanvulling en verbetering van de gronden de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het onderdeel van de benoeming van de curator en opnieuw rechtdoende als curator van [belanghebbende] te benoemen de vader.
4.3
De curator heeft verweer gevoerd.
4.4
De moeder heeft eveneens verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover nodig onder aanvulling van de rechtsgronden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [belanghebbende] als gevolg van zijn geestelijke beperkingen onvoldoende in staat is om zelf zijn belangen behoorlijk waar te nemen en dat een ondercuratelestelling in zijn belang noodzakelijk is. Partijen verschillen echter van mening over de vraag wie de curator van [belanghebbende] zou moeten zijn.
5.2
Het hof overweegt dat een ondercuratelestelling een ingrijpende beschermingsmaatregel is waardoor een curandus handelingsonbekwaam wordt. De wetgever heeft de onder curatele gestelde invloed gegeven bij de keuze wie zijn belangen gaat behartigen. De wet schrijft in artikel 1:383 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) voor dat de rechter bij de benoeming van de curator in principe de uitdrukkelijke voorkeur van de curandus volgt. Alleen als gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten, kan de rechter van de voorkeur van de curandus afwijken. Ingevolge lid 3 van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerd partner, dan wel andere levensgezel tot curator benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur één van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot curator benoemd.
5.3
De vader is van mening dat hij de curator van [belanghebbende] zou moeten zijn en dat dit ook de uitdrukkelijke wens van [belanghebbende] is. [belanghebbende] heeft dit zelf ook aan het hof te kennen gegeven. Volgens de vader is er geen gegronde reden om af te wijken van deze voorkeur van [belanghebbende] . Daarnaast is de vader van mening dat hij, indien de voorkeur van [belanghebbende] niet gevolgd zou kunnen worden, op grond van artikel 1:383 lid 3 BW de meest aangewezen persoon is om de belangen van [belanghebbende] als curator te behartigen. [belanghebbende] woont immers al geruime tijd bij de vader en hij heeft al die tijd de belangen van [belanghebbende] behartigd. De curator heeft daarentegen aangegeven dat zij het in het belang van [belanghebbende] acht dat zijn belangen door een objectieve partij behartigd worden. De moeder is het hier mee eens. Zij acht het niet in het belang van [belanghebbende] dat de vader zijn curator wordt nu de relatie tussen de vader en haar ernstig verstoord is. Zij vreest dat de belangen van [belanghebbende] - met name waar het de omgang tussen [belanghebbende] en de moeder betreft - dan niet goed zullen worden behartigd. Daarbij betwist de moeder dat het de eigen wens van [belanghebbende] is dat de vader zijn curator wordt. Volgens haar oefent de vader veel druk op [belanghebbende] uit en beïnvloedt de vader hem.
5.4
De vraag of [belanghebbende] in staat is om vanuit zichzelf een voorkeur voor een curator uit te spreken - omdat hij makkelijk te manipuleren is (aldus ook de docent van [belanghebbende] in bijlage 3 bij het inleidend verzoek) - kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Het hof acht het namelijk, anders dan de vader, in het belang van [belanghebbende] dat een onafhankelijke derde zijn belangen behartigt om te voorkomen dat hij klem komt te zitten tussen zijn ouders en ziet hierin een gegronde reden om af te wijken van een (eventuele) voorkeur van [belanghebbende] en het bepaalde in artikel 3:383 lid 3 BW. Tussen de ouders is al jarenlang sprake van strijd, er is veelvuldig tegen elkaar geprocedeerd en zij lijken geen enkel vertrouwen in elkaar te hebben. Nu de vader deel uitmaakt van deze strijd voorziet het hof dat [belanghebbende] in een loyaliteitsconflict terecht zal komen indien de vader zijn curator zou zijn.
Naar het oordeel van het hof is het van groot belang dat [belanghebbende] onbelaste omgang met beide ouders kan hebben en zal een curator hierin een rol dienen te spelen om deze omgang te waarborgen. Het in stand blijven van de omgang tussen de moeder en [belanghebbende] is niet alleen in het belang van de moeder, zoals de vader stelt, maar ook van groot belang voor [belanghebbende] . Het hof acht de vader, gelet op de steeds voortdurende strijd tussen de ouders, onvoldoende in staat om de belangen van [belanghebbende] op alle gebieden onafhankelijk te behartigen.
5.5
De vader stelt voorts dat de curator haar werk niet goed zou doen en gemaakte afspraken niet nakomt. De curator heeft dit betwist. Het hof ziet in hetgeen de vader hieromtrent heeft aangevoerd geen aanleiding om een andere curator te benoemen, temeer nu [belanghebbende] gelet op zijn autistische stoornis gebaat is bij één vertrouwd gezicht en een wisseling van curator niet in zijn belang te achten is. De vader stelt weliswaar geen vertrouwen te hebben in de manier waarop de curator haar werkzaamheden verricht en met hem communiceert, maar een deel van de ontstane miscommunicatie lijkt te zijn gelegen in de manier waarop de vader zelf met de curator communiceert. Gelet hierop en het feit dat hij zelf de curator van [belanghebbende] zou willen zijn sluit het hof niet uit dat de vader ook ten aanzien van een andere curator vergelijkbare zorgen zal uiten. Zowel de vader als de curator dienen zich in te zetten om de onderlinge communicatie te verbeteren en elkaar in de toekomst duidelijk en tijdig te informeren om het onderlinge vertrouwen te herstellen en misverstanden te voorkomen. Het hof neemt - gelet op hetgeen hierover ter zitting aan de orde is gekomen - aan dat de vader bijzondere kennis heeft omtrent de mogelijkheden van het persoonsgebonden budget voor [belanghebbende] en het zou van toegevoegde waarde zijn als de vader en de curator op dit gebied de samenwerking met elkaar zouden zoeken en op deze wijze kennis met elkaar zouden delen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden) van 12 september 2016 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.A. Vermeulen en
I.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 2 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.