ECLI:NL:GHARL:2017:381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
200.194.860
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie in een situatie zonder gezinsverband

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had de rechtbank Midden-Nederland verzocht om een door de man te betalen kinderalimentatie van € 2.000,- per maand voor hun kind, dat nooit in gezinsverband met beide ouders heeft gewoond. De rechtbank had in haar beschikking van 12 april 2016 bepaald dat de man maandelijks € 509,- en later € 516,- moest betalen. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de behoefte van het kind hoger was dan door de rechtbank vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2016 heeft de vrouw haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de behoefte van het kind in 2015 € 2.500,- en in 2016 € 2.533,- zou moeten zijn. De man daarentegen verzocht het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de behoefte van het kind correct had berekend op basis van de alimentatienormen en dat de vrouw haar stelling dat de behoefte hoger zou zijn, niet voldoende had onderbouwd.

Het hof concludeerde dat het kind, dat nooit met de man in gezinsverband heeft gewoond, niet gewend was aan de welstand van een gezin met een hoog inkomen. De enkele omstandigheid dat de man enkele luxe uitgaven voor het kind had gedaan, was niet voldoende om de behoefte te verhogen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de eerdere beslissing over de kinderalimentatie in stand bleef.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.194.860
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 405135)
beschikking van 19 januari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.H. Six-van der Werf te Soest,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats], België,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Blakborn te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 juli 2016;
- het verweerschrift, ingekomen op 4 augustus 2016;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Six-van der Werf van 1 december 2016, ingekomen op 2 december 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2016 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de man is zijn advocaat verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [het kind] (verder te noemen: [het kind]), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].
In het door partijen op 24 februari 2016 opgemaakte ouderschapsplan is opgenomen dat de man [het kind] zal erkennen en dat de man samen met de vrouw zal worden belast met het ouderlijk gezag over [het kind].
De hoofdverblijfplaats van [het kind] is bij de vrouw.
3.2
De vrouw heeft de rechtbank verzocht een door de man ten behoeve van [het kind] te betalen kinderalimentatie vast te stellen van € 2.000,- per maand. Na door de man gevoerd verweer heeft de rechtbank in de bestreden beschikking bepaald dat de man maandelijks een kinderalimentatie zal voldoen van:
- € 509,- vanaf 30 november 2015, en van
- € 516,- vanaf 1 januari 2016
en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de door de man ten behoeve van [het kind] aan de vrouw te betalen kinderalimentatie.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de behoefte van [het kind]. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de behoefte van [het kind] in 2015 € 2.500,- per maand bedraagt en in 2016 € 2.533,- per maand en de door de man ten behoeve van [het kind] te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 2.000,- per maand in 2015 en op € 2.026,- per maand met ingang van 1 januari 2016.
4.3
De man verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans haar beroep als rechtens ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen staat vast dat [het kind] nimmer in gezinsverband met beide ouders heeft gewoond. [het kind] heeft vanaf haar geboorte bij de vrouw gewoond en heeft, volgens de verklaring van de vrouw bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, een contactregeling met de man. De rechtbank heeft de behoefte van [het kind] berekend aan de hand van het gemiddelde van de behoefte op basis van het inkomen van de man en van de behoefte op basis van het inkomen van de vrouw. Uitgaande van het netto besteedbaar maandinkomen in 2014 van de man van € 13.376,- en van de vrouw van € 1.921,- (waarvan de hoogte door de vrouw niet is betwist) heeft de rechtbank de behoefte van [het kind] vastgesteld op € 614,- per maand in 2014, hetgeen op grond van de wettelijke indexering per 1 januari 2015 neerkomt op € 619,- per maand. De vrouw heeft de uitkomst van deze door de rechtbank gehanteerde berekening op zichzelf niet betwist, maar stelt -kort gezegd- dat deze behoeftebedragen naar boven moeten worden bijgesteld, omdat het inkomen van de man veel hoger is dan de in de alimentatietabellen van het Tremarapport genoemde inkomens. De man heeft de stelling van de vrouw betwist. Hij stelt dat de rechtbank de behoefte van [het kind] op juiste wijze heeft vastgesteld.
5.2
Het hof stelt vast dat de rechtbank de behoefteberekening conform paragraaf 3.1 van het rapport alimentatienormen (versie januari 2016) op juiste wijze heeft uitgevoerd. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof haar -door de man betwiste- stelling dat de behoefte van [het kind] hoger is dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de man een hoger inkomen heeft dan het in het rapport vermelde hoogste inkomen in de bij het voormeld rapport behorende behoeftetabel, te weten € 6.000,-, brengt niet mee dat reeds daarom de (gemiddelde) behoefte van [het kind] op een hoger dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag moet worden vastgesteld. Het hof merkt op dat de behoeftebepaling op basis van het rapport alimentatienormen een tegemoetkoming is in de stelplicht van de behoefte van kinderen. Het ligt dan ook op de weg van de vrouw om, indien zij meent dat van een andere behoefte moet worden uitgegaan, dat genoegzaam te onderbouwen. De vrouw heeft de door haar gestelde behoefte van (ruim) € 2.500,- niet nader geconcretiseerd en heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, waaruit blijkt dat [het kind] een hogere behoefte heeft dan overeenkomstig het rapport is berekend. [het kind] is, nu zij immers nooit met de man in gezinsverband heeft gewoond, nooit gewend geweest aan de welstand van een gezin met een inkomen ter hoogte van dat van de man. Het mag zo zijn dat de man de inrichting van de babykamer, enkele luxe cadeaus en verschillende kledingstukken voor [het kind] heeft betaald, maar deze - overigens door de man erkende - omstandigheid verhoogt niet de behoefte van [het kind], waarbij het gaat om de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind]. Het hof ziet mitsdien geen aanleiding om de behoefte van [het kind] op een hoger bedrag vast te stellen dan het door de rechtbank bepaalde bedrag.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 april 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.H. Schulten en B.F. Keulen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 19 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.