ECLI:NL:GHARL:2017:372

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
200.187.200
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 december 2015 aangevochten. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft in incidenteel hoger beroep zijn eigen draagkracht betwist. De procedure begon met een verzoek van de vrouw om de kinderalimentatie te verhogen, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 247,- per kind per maand in 2008, en later was geïndexeerd naar € 277,55 per kind per maand. De rechtbank had de alimentatie voor de periode van 1 mei 2015 tot 14 december 2015 verlaagd naar € 122,- en daarna naar € 94,- per kind per maand. De vrouw voerde aan dat de man onvoldoende rekening hield met zijn werkelijke woonlasten en dat de alimentatie voor [kind 3] niet relevant was voor de berekening van zijn draagkracht.

Het hof oordeelde dat er een relevante wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigde. Het hof stelde vast dat de behoefte van de kinderen € 497,50 per kind per maand bedraagt. De vrouw had vier grieven ingediend, waarvan de eerste betrekking had op de woonlasten van de man, die volgens haar te laag waren ingeschat. De tweede grief betrof de onderhoudsverplichting voor [kind 3], en de vierde grief ging over de terugbetalingsverplichting van de vrouw voor teveel ontvangen kinderalimentatie. Het hof oordeelde dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting had, omdat zij de ontvangen alimentatie had besteed aan de kinderen en geen financiële middelen had om terug te betalen. De man had in incidenteel hoger beroep verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar € 66,- per kind per maand, wat het hof ook toekende. De beslissing van het hof leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van de eerdere beschikking en een aanpassing van de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.200
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 391367)
beschikking van 19 januari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.E. Kievit te Houten,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. W.J. van der Kroon te Culemborg,
thans mr. B. Valeton te Nieuwegein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (bestreden) beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 en 2, ingekomen op 10 maart 2016;
- het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties 1 tot en
met 3;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Valeton van 7 november 2016 met producties 4 tot en met 18;
- een journaalbericht van mr. Kievit van 10 november 2016 met producties 3 en 4;
- een journaalbericht van mr. Valeton van 14 november 2016 met producties 19 en 20.
2.2
Na te noemen [kind 1] heeft bij brief van 23 juli 2016 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 november 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof als bijlage bij het journaalbericht van mr. Kievit van 6 december 2016 een op 26 november 2016 ondertekende volmacht van [kind 1] overgelegd, waarin zij de vrouw heeft gemachtigd om namens haar op te treden in deze procedure.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 4 augustus 2008 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998, en
- [kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
gezamenlijk te noemen: de kinderen. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 2] sedert [kind 1] op 20 augustus 2016 meerderjarig is geworden. Beide kinderen wonen bij de vrouw.
3.3
Bij (echtscheidings)beschikking van 2 juli 2008 heeft de rechtbank Utrecht de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 247,- per kind per maand. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering € 277, 55 per kind per maand.
3.4
Op [geboortedatum] 2011 is [kind 3] geboren uit de - inmiddels beëindigde - relatie van de man en mevrouw [A.] (hierna te noemen: [A.]). [kind 3] woont bij [A.].
3.5
Op [geboortedatum] 2015 is [kind 4] geboren uit de relatie van de man en mevrouw
[B.] (hierna te noemen: [B.]). [B.] heeft uit een eerdere relatie nog een minderjarige zoon, [kind 5].

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna te noemen: de kinderalimentatie). Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de beschikking van
2 juli 2008 gewijzigd en die bijdrage voor de periode van 1 mei 2015 tot
14 december 2015 nader vastgesteld op € 122,- per kind per maand en met ingang van
14 december 2015 op € 94,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de woonlasten van de man. Grief 2 ziet op de kinderalimentatie voor [kind 3]. Grief 3 is een nadere uitwerking van de grieven 1 en 2. Grief 4 ziet op de terugbetalingsverplichting. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking (het hof begrijpt:) ten aanzien van de vastgestelde kinderalimentatie te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, zo nodig met aanvulling casu quo verbetering van gronden te bepalen dat:
- de man over de periode van 1 mei 2015 (het hof begrijpt:) tot 14 december 2015 de door de rechtbank Utrecht bij beschikking van 2 juli 2008 vastgestelde kinderalimentatie van thans
€ 277,55 per kind per maand aan haar zal voldoen en zij niet gehouden is de al verschuldigde en betaalde bedragen terug te betalen;
- de man vanaf 14 december 2015 gehouden is, rekening houdende met zijn werkelijke woonlasten en een uit zijn vrije ruimte te betalen onverplichte betaling aan [kind 3], een bedrag van € 277,55 (het hof begrijpt:) per kind per maand te voldoen en vanaf 1 januari 2016 het geïndexeerde bedrag van € 281,16 per kind per maand. Voor het overige verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De man is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op zijn eigen draagkracht. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (het hof begrijpt:) in het principaal hoger beroep het verzoek van de vrouw af te wijzen en (het hof begrijpt:) in het incidenteel hoger beroep de kinderalimentatie met ingang van 12 april 2016 vast te stellen op € 66,- per kind per maand, althans op een bedrag dat het hof juist acht, kosten rechtens.
4.4
De vrouw heeft in het incidenteel hoger beroep verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof
bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man af te wijzen bij gebrek aan onderbouwing van de gestelde wijziging in inkomen althans te bepalen dat de man op basis van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto
artikel 22 Rv nadere stukken, zoals door haar onder punt 3 van haar verweerschrift verzocht, aan het hof dient over te leggen en zij gelegenheid zal krijgen hierop nader te reageren.
4.5
Het hof zal de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken. De derde grief in het principaal hoger beroep mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk besproken worden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
5.2
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2]
€ 497,50 per kind per maand bedraagt en de behoefte van [kind 4] € 433,- per maand.
5.3
In haar eerste grief stelt de vrouw dat bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan dient te worden van zijn werkelijke woonlasten, aangezien deze lasten veel lager zijn dan de forfaitaire woonlasten. Bovendien kan de man zijn woonlasten delen met zijn partner, aldus de vrouw. De man heeft dit betwist. Hij stelt dat hij de volgende woonlasten heeft: € 428,83 bruto per maand aan hypotheekrente, € 175,- per maand aan premie voor de opbouwspaarrekening bij Rabobank en € 796,96 per jaar aan beheerkosten. Bovendien kan hij de woonlasten niet delen met zijn partner, want zij voeren geen gemeenschappelijke huishouding en zijn partner heeft haar eigen woonlasten.
5.4
Het hof overweegt als volgt. In het berekeningssysteem voor kinderalimentatie wordt ter zake van woonlasten rekening gehouden met een forfaitair bedrag van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Gelet op het uitgangspunt van een forfaitair systeem dient daarvan slechts te worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dat, zoals de vrouw stelt, de werkelijke lasten van de man veel lager zijn dan het forfaitaire bedrag en dat hij de woonlasten met zijn partner kan delen, wordt door de man gemotiveerd weersproken en vormt naar het oordeel van het hof ook op zichzelf onvoldoende aanleiding voor afwijking van de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, nu vaststaat dat de man een chalet heeft en wel degelijk meer dan geringe woonlasten heeft. Het forfaitaire stelsel is juist bedoeld om discussies over de hoogte van de woonlasten te voorkomen. Grief 1 in het principaal hoger beroep faalt.
5.5
De vrouw stelt in haar tweede grief dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een onderhoudsverplichting van de man voor [kind 3], want de man betaalt de bijdrage onverplicht en onregelmatig. De man heeft deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist. Het staat vast dat de man een wettelijke onderhoudsverplichting heeft jegens [kind 3]. De man heeft ook aangetoond dat hij, weliswaar op onregelmatige basis, een bijdrage van
€ 81,- per maand voor [kind 3] betaalt. Mitsdien dient rekening te worden gehouden met deze bijdrage. Grief 2 in het principaal hoger beroep faalt.
5.6
In haar vierde grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij de teveel ontvangen kinderalimentatie over de periode van 1 mei 2015 tot 14 december 2015 aan de man dient terug te betalen. Volgens de vrouw was de in voormelde periode ontvangen kinderalimentatie hard nodig om de kosten van de kinderen te kunnen voldoen. De man heeft het teveel betaalde bedrag aan kinderalimentatie inmiddels teruggevorderd. De vrouw kon dit bedrag niet in één keer betalen en daarom is het bedrag verrekend met de nog te ontvangen kinderalimentatie, met als gevolg dat zij tot september 2016 geen kinderalimentatie heeft ontvangen. Volgens de man kon de vrouw in ieder geval vanaf 17 juli 2015 rekening houden met de mogelijkheid dat de rechtbank een andere ingangsdatum zou bepalen dan de door haar gewenste datum. Bovendien heeft zijn advocaat de vrouw al op 30 januari 2015 laten weten dat er voldoende omstandigheden waren aan zijn zijde om de kinderalimentatie te wijzigen. De vrouw heeft genoeg tijd gehad om voorzorgsmaatregelen te nemen, aldus de man.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Een rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, zal steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Hij is derhalve bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer. Partijen hebben geen grief aangevoerd tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum voor de gewijzigde onderhoudsverplichting, te weten 1 mei 2015, zodat ook het hof van deze datum uitgaat. Aan de hand van voormelde maatstaf moet beoordeeld worden of en in hoeverre van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het teveel ontvangene aan de man terugbetaalt.
5.8
Het hof is van oordeel dat het ontstaan van een terugbetalingsverplichting aan de zijde van de vrouw van teveel betaalde kinderalimentatie onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet kan worden aanvaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw, gelet ook op de hoogte van haar eigen inkomen van circa € 1.645,- per maand en het feit dat zij alle kosten voor [kind 1] en [kind 2] moet voldoen, de kinderalimentatie heeft besteed aan [kind 1] en [kind 2] en zij geen financiële middelen heeft om tot terugbetaling van de te veel ontvangen kinderalimentatie over te gaan. Dit blijkt ook wel uit het feit dat partijen hebben afgesproken dat het teveel betaalde zou worden verrekend met nog te ontvangen kinderalimentatie in plaats van afgelost (in termijnen). Bovendien overschrijdt de ontvangen kinderalimentatie de behoefte van [kind 1] en [kind 2] niet. Grief 4 in het principaal hoger beroep slaagt daarmee.
5.9
De man stelt in zijn enige grief dat zijn arbeidsovereenkomst bij zijn werkgever, [X] B.V., door de curator is opgezegd per 1 maart 2016 met inachtneming van een opzegtermijn van zes weken. Met ingang van 12 april 2016 is hij werkloos en ontvangt hij een WW-uitkering, gelijk aan 70% van zijn laatstverdiende loon. Zijn draagkracht is dus met 30% verminderd en daarom verzoekt de man de kinderalimentatie vast te stellen op € 66,- per kind per maand.
5.1
Naar het oordeel van het hof heeft de man door middel van overlegging van zijn WW-specificaties zijn lagere inkomen onderbouwd. De vrouw heeft dat ook niet betwist. De grief in het incidenteel hoger beroep slaagt dan ook. Het hof zal met ingang van 12 april 2016 de kinderalimentatie voor [kind 1] en [kind 2] nader vaststellen op € 66,- per kind per maand, met dien verstande dat deze bijdrage voor [kind 1] vanaf 20 augustus 2016 wordt vastgesteld als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
5.11
Aangezien de kinderalimentatiebijdrage van de man met ingang van 12 april 2016 op € 66,- per kind per maand is bepaald, zal er - indien de man aan de bestreden beschikking heeft voldaan - door de onderhavige beschikking voor de vrouw dan wel voor [kind 1] een terugbetalingsverplichting ontstaan. Het hof dient aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te beoordelen in hoeverre deze terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Zoals hiervoor onder 5.8 is overwogen is voldoende aannemelijk geworden dat de ontvangen kinderalimentatie is besteed aan [kind 1] en [kind 2] en zij geen financiële middelen hebben om tot terugbetaling van de te veel ontvangen kinderalimentatie over te gaan. Bovendien overschrijdt de ontvangen kinderalimentatie de behoefte van [kind 1] en [kind 2] niet.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, deels bekrachtigen, deels vernietigen en, opnieuw beschikkend, beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
14 december 2015 voor zover het de beslissing over de door de man vanaf 12 april 2016 aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie betreft en de afwijzing van het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij de reeds (teveel) betaalde bedragen niet hoeft terug te betalen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw vanaf 12 april 2016 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] € 66,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw vanaf 12 april 2016 tot 20 augustus 2016 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] € 66,- per maand zal betalen;
bepaalt dat de man aan [kind 1] vanaf 20 augustus 2016 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie een bedrag van € 66,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw jegens de man geen terugbetalingsverplichting heeft met betrekking tot de door de man aan haar teveel betaalde kinderalimentatie in de periode van 1 mei 2015 tot 14 december 2015;
bepaalt dat de vrouw noch [kind 1] een terugbetalingsverplichting heeft met betrekking tot de door de man aan hen teveel betaalde kinderalimentatie dan wel alimentatie ten behoeve van een jongvolwassene over de periode vanaf 12 april 2016;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en
B.F. Keulen, en is op 19 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.