ECLI:NL:GHARL:2017:3710
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incident ex artikel 351 Rv betreffende schorsing tenuitvoerlegging zorgregeling
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De moeder, appellante in hoger beroep, had in eerste aanleg een vonnis gekregen waarin zij werd veroordeeld tot nakoming van een voorlopige zorgregeling voor haar kinderen, vastgesteld door de rechtbank. De moeder vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, onder verwijzing naar nieuwe feiten en omstandigheden die volgens haar een schorsing rechtvaardigden, waaronder een aangifte tegen de vader en zorgen over de veiligheid van de kinderen.
De vader, geïntimeerde, voerde verweer en stelde dat de moeder geen nieuwe feiten had aangedragen die de schorsing rechtvaardigden. Het hof overwoog dat de belangen van beide partijen moesten worden afgewogen. Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende feiten had gepresenteerd die haar belang bij schorsing zwaarder deden wegen dan het belang van de vader bij handhaving van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof wees de vordering tot schorsing af en verwees de hoofdzaak naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de moeder.
De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor de eiser in een incident om voldoende bewijs te leveren voor de gevorderde schorsing, en dat de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing blijft bij de belangenafweging.