In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 september 2016, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.F. Korvinus, verzocht om voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, mede vanwege vertraging in zijn resocialisatietraject. Het hof heeft de terbeschikkinggestelde gehoord en de relevante stukken bekeken, waaronder een maatregelenrapport van de kliniek en de visie van de advocaat-generaal mr. M.J.M. van der Mark.
Het hof oordeelde dat de rechtbank niet bevoegd was om te bepalen dat voor een volgende verlenging een maatregelenrapport moest worden opgemaakt. De rechtbank kan enkel in overwegingen aangeven dat het wenselijk is dat de reclassering rapporteert over de mogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging. Het hof concludeerde dat de vertraging in het verloftraject geen reden was om een maatregelenrapport op te stellen. De kliniek en deskundigen adviseerden om de terbeschikkingstelling te verlengen, en het hof achtte een voorwaardelijke beëindiging prematuur. De rechtbank had op goede gronden beslist en het hof bevestigde de verlengingsbeslissing, met uitzondering van de overweging over het maatregelenrapport.
De beslissing van het hof houdt in dat het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege werd afgewezen, evenals het verzoek om onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging. De verlengingsbeslissing van de rechtbank werd bevestigd, met uitzondering van de overweging over het maatregelenrapport.