ECLI:NL:GHARL:2017:3624

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.208.014/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een ontruimingsvonnis in huurzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een ontruimingsvonnis. De huurder, aangeduid als [appellante], was in eerste aanleg veroordeeld tot ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand en het aantreffen van een hennepkwekerij. Tijdens het hoger beroep heeft de huurder verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis, met als argument dat zij als alleenstaande moeder van drie kinderen niet dakloos wilde worden. Het hof heeft de incidentele vordering van de huurder afgewezen, omdat het belang van de verhuurder, Stichting Ymere, bij de uitvoering van het vonnis zwaarder woog. Het hof overwoog dat de huurder al langere tijd op de hoogte was van de ontruiming en geen inspanningen had geleverd om alternatieve woonruimte te vinden. De huurder had ook geen voldoende onderbouwing gegeven voor haar stelling dat zij in een noodtoestand zou komen. Het hof concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de verhuurder uitviel, en dat er geen grond was voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.208.014/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5042557 / MC EXPL 16-5129)
arrest van 25 april 2017in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad ex artikel 351 Rv
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. T. de Heer, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Stichting Ymere,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Ymere,
advocaat: mr. D.L. van Praag, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 11 mei 2016, 15 juni 2016, 10 augustus 2016 en 11 januari 2017 die de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 januari 2017 waarin de grieven zijn opgenomen (met producties);
- het herstelexploot van 3 februari 2017;
- de incidentele vordering in hoger beroep (met producties);
- de incidentele memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in incident overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.
2.3
De incidentele vordering van [appellante] luidt:
"(…) de ten uitvoerlegging van het bestreden vonnis van 11 januari 2017 te ontzeggen dan wel de uitvoering bij voorraad op te schorten totdat uw Hof in de hoofdzaak heeft beslist."

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover relevant in het kader van het incident - om het volgende.
3.2
[appellante] huurt vanaf 24 februari 2015 een woning aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) van Ymere. Op 15 januari 2016 heeft de politie Midden-Nederland een hennepkwekerij met 50 planten in de woning aangetroffen. Tevens heeft [appellante] een huurachterstand laten ontstaan.
3.3
Ymere heeft daarop ontbinding van de huurovereenkomst betreffende de woning gevorderd, met veroordeling van [appellante] tot ontruiming, tot betaling van huurachterstand en tot betaling van een boete van € 5.000,- met nevenvorderingen.
3.4
De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 11 januari 2017 de tussen [appellante] en Ymere bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning ontbonden en [appellante] veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Ymere te stellen, bij gebreke waarvan Ymere de woning kan doen ontruimen door een deurwaarder. De kantonrechter heeft [appellante] voorts veroordeeld om aan Ymere te betalen een bedrag van € 5.000,- ten titel van boete, en een bedrag van € 1.133,61 te vermeerderen met rente ter zake van de huurachterstand.
3.5
[appellante] heeft daarop een kort geding aanhangig gemaakt (geregistreerd onder zaaknummer 5675388 / MV EXPL 17-21) en heeft daarin - kort gezegd gevorderd Ymere te verbieden over te gaan tot de aangekondigde ontruiming van de woning op 15 februari 2017 dan wel op enig moment daarna totdat is beslist in de aanhangige spoedappelprocedure, althans (subsidiair) de veroordeling van [appellante] om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te verlaten op te schorten totdat is beslist in de aanhangige spoedappelprocedure.
Partijen zijn vervolgens ter zitting van de kantonrechter overeengekomen dat de executie van het vonnis van 11 januari 2017 wordt geschorst tot 1 mei 2017. Daarop heeft de kantonrechter in het vonnis van 14 februari 2017 de executie van het vonnis van 11 januari 2017 tot 1 mei 2017 geschorst.
3.6
De vraag waar het in dit incident om gaat is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012) en 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688), voorop dat bij de beoordeling van een dergelijke vordering het volgende geldt:
(i) de eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis;
(ii) de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven;
(iii) bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing;
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken;
(v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
3.7
In dit geval heeft de kantonrechter voor de uitvoerbaar verklaring bij voorraad in het vonnis van 11 januari 2017 geen nadere motivering gegeven, zodat (alleen) de punten i t/m iii van toepassing zijn.
3.8
[appellante] heeft aan haar incidentele vordering ten grondslag gelegd dat haar belang als alleenstaande moeder van drie kinderen bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis zwaarder weegt dan het in redelijkheid te respecteren belang van Ymere bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om daadwerkelijk tot ontruiming over te gaan. Voor [appellante] dreigt een noodtoestand te ontstaan indien zij op te korte termijn de woning dient te verlaten. [appellante] stelt daartoe dat het voor haar jongste kind, die speciaal onderwijs volgt, van essentieel belang is dat hij niet dakloos raakt, terwijl zij als dakloze voorts haar uitkering zal verliezen, waardoor het blijvend onmogelijk zal zijn om aan haar betalingsverplichtingen jegens Ymere te voldoen. [appellante] heeft een concreet betalingsvoorstel ingediend en geeft met haar lopende uitkering voldoende garantie tot betaling van de huur en afbetaling van de schuld die is ontstaan door de oplegging van de boete en proceskostenveroordeling.
3.9
Ymere heeft verweer gevoerd. Zij stelt, onder verwijzing naar het vonnis in kort geding van 14 februari 2017, voorop dat partijen onvoorwaardelijke overeenstemming hebben bereikt over de datum vanaf wanneer het vonnis kan worden geëxecuteerd zodat [appellante] haar recht daartegen (opnieuw) op te komen heeft prijsgegeven. Ymere betwist voorts dat sprake is van een noodtoestand aan de zijde van [appellante] en stelt daartoe dat de vader van de kinderen van [appellante] over woonruimte beschikt terwijl [appellante] niet heeft gesteld dat haar kinderen daar niet (tijdelijk) kunnen verblijven. [appellante] heeft voorts geen enkele inspanning verricht om een oplossing te vinden voor de situatie waarin zij zich bevindt. Daarnaast is de huurachterstand van [appellante] sinds het eindvonnis alleen maar verder toegenomen, terwijl het betalingsvoorstel dat [appellante] ter zake van de huurachterstand heeft gedaan niet toereikend is. Aldus stelt Ymere ook in zoverre een zwaarwegend belang te hebben bij executie van het eindvonnis.
3.1
Het hof overweegt als volgt. Voorop staat dat [appellante] , naast het recht om in kort geding een vordering tot schorsing of staking van de executie in te stellen op grond van artikel 438 lid 2 Rv, in beginsel tevens het recht toekomt om in het kader van de hoger beroepsprocedure krachtens artikel 351 Rv schorsing van het bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis te verzoeken. De omstandigheid dat de kantonrechter, nadat partijen hierover ter zitting overeenstemming hadden bereikt, bij het vonnis van 14 februari 2017 de executie van het bestreden vonnis heeft geschorst tot 1 mei 2017 maakt, anders dan Ymere betoogt, niet dat [appellante] hiermee haar recht heeft prijsgegeven bij wege van incident in hoger beroep schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te vorderen.
3.11
Het hof stelt bij de ingevolge rechtsoverweging 3.6 te maken belangenafweging voorop dat het belang van Ymere bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling tot ontruiming van de woning en tot betaling van de boete en de huurachterstand, evident is: haar belang is er in gelegen dat, voor zover het de veroordeling tot betaling van de boete en de huurachterstand betreft, zij niet op het haar krachtens de veroordeling toekomende hoeft te wachten tot die veroordeling onherroepelijk is geworden (vgl. HR 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2602), en is er voorts in gelegen dat de huurachterstand die [appellante] ook na het bestreden vonnis heeft laten ontstaan, niet nog verder oploopt.
3.12
Hier tegenover staat weliswaar het belang van [appellante] bij schorsing van het eindvonnis van 11 januari 2017, dat erin gelegen is dat zij tijdens de duur van de hoger beroep procedure in de woning kan blijven wonen en niet de nadelen ondervindt van een mogelijk ten onrechte gegeven veroordeling tot ontruiming, doch aan dit belang kan in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof niet een zodanig gewicht toekomen dat dit een toewijzing van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis van de kantonrechter kan rechtvaardigen. Het hof overweegt daartoe dat [appellante] , die er in ieder geval reeds sinds de dagvaarding in eerste aanleg d.d. 26 april 2016, waarbij Ymere ontruiming van de woning heeft gevorderd, terdege rekening mee moest houden dat zij elders woonruimte diende te zoeken, niets heeft aangevoerd over inspanningen die zij sedertdien heeft verricht om in aanmerking te komen voor andere woonruimte en ook haar stelling dat zij na ontruiming van de woning op straat komt te staan op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het hof kan aan dat gestelde belang dan ook niet het gewicht toekennen dat [appellante] daaraan gehecht zou willen zien.
3.13
Alles bij elkaar genomen ziet het hof dan ook geen grond voor het oordeel dat het belang van [appellante] bij schorsing van de tenuitvoerlegging dient te prevaleren boven het belang van Ymere bij executie van het beroepen vonnis van de kantonrechter van 11 januari 2017. De vordering in het incident ex art. 351 Rv zal dan ook worden afgewezen.
3.14
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 6 juni 2017voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. D.H. de Witte en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.