In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen de Volksbank N.V. (voorheen SNS Bank N.V.) in een executiegeschil. Het hof heeft op 25 april 2017 uitspraak gedaan in het incident dat door [appellant] was ingesteld met als doel het opheffen van een derdenbeslag en het schorsen van de executie. De Volksbank had op 1 april 2016 executoriaal derdenbeslag gelegd onder Stichting Rabobank Pensioenfonds vanwege een resterende schuld van € 82.997,81, voortvloeiend uit een hypotheeklening. [appellant] betwistte de vordering van de Volksbank en voerde aan dat de borgtocht nietig was wegens het ontbreken van een maximumbedrag en dat er sprake was van dwaling. Hij stelde ook dat de Volksbank haar zorgplicht had geschonden en dat de executie onrechtmatig was.
Het hof overwoog dat de vorderingen van [appellant] in het incident niet konden worden toegewezen. Het hof concludeerde dat er geen juridische of feitelijke misslag was in het vonnis van de rechtbank en dat de door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de executie onaanvaardbaar was. Het hof wees de vorderingen van [appellant] af en veroordeelde hem in de kosten van het incident. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van de Volksbank, waarbij het hof verdere beslissingen aanhield.
De uitspraak van het hof bevestigt de rechtsgeldigheid van het executoriaal beslag en de vordering van de Volksbank, en benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het aangaan van borgtochten en het naleven van zorgplichten door kredietverstrekkers.