ECLI:NL:GHARL:2017:3538

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
200.150.425
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kosten en afspraken in pachtovereenkomst tussen partijen met betrekking tot varkensstallen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep met betrekking tot een pachtovereenkomst tussen [appellante] B.V. en [geïntimeerde]. De zaak betreft de kosten van exploitatie van varkensstallen die door [geïntimeerde] ter beschikking waren gesteld aan [appellante]. De pachtovereenkomst was per 26 september 2012 beëindigd, maar er waren geschillen over de kosten die [appellante] verschuldigd was aan [geïntimeerde] voor het gebruik van de stallen en de bijbehorende voorzieningen. Het hof beoordeelde de vorderingen van beide partijen aan de hand van aantekeningen van een bedrijfsadviseur, die als getuige was gehoord. Het hof hanteerde de Haviltexmaatstaf om te bepalen wat partijen waren overeengekomen over de kosten van gas, water, elektriciteit en onderhoud. Het hof oordeelde dat de aantekeningen van de bedrijfsadviseur als uitgangspunt moesten dienen voor de beoordeling van de vorderingen. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de pachtkamer en legde een nieuwe pachtovereenkomst vast, waarbij het hof de bedragen die [appellante] aan [geïntimeerde] moest betalen, vaststelde en de kostenveroordelingen in de proceskosten aanpaste. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke vastlegging van afspraken in pachtovereenkomsten en de rol van getuigenverklaringen in de bewijsvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.150.425
(zaaknummer rechtbank Overijssel 658279)
arrest van de pachtkamer van 25 april 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.M.E. van Wijk - Driessen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B. Nijman.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 juli 2014 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 15 augustus 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord, tevens van voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
- een akte van [appellante] en een antwoordakte,
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
[appellante] vordert in het principaal hoger beroep - kort samengevat - te vernietigen de vonnissen van 1 oktober 2013 en 6 mei 2014 en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen met zijn veroordeling om terug te betalen wat [appellante] ter uitvoering van het vonnis aan hem heeft voldaan, vermeerderd met rente, en zijn veroordeling in de kosten van beide instanties.
1.4
[geïntimeerde] vordert in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep - kort samengevat - de veroordeling van [appellante] tot betaling van € 1.263,17 en € 827,76 met haar veroordeling in de kosten.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
2.1
[geïntimeerde] is eigenaar van onder meer een woning en twee varkensstallen aan de [adres] te [plaats] . [neef van geïntimeerde] , een neef van [geïntimeerde] , woont bij [geïntimeerde] in huis.
2.2
Vanaf december 2009 heeft [geïntimeerde] de varkensstallen tegen betaling ter beschikking gesteld aan [appellante] . [appellante] diende naast een voorschot van € 700 per maand op de levering van gas, water en elektra € 31 per varkensplaats te voldoen. De varkensstal had 905 varkensplaatsen.
2.3
Voormalig bedrijfsadviseur [bedrijfsadviseur] , destijds in dienst van Kamphuis Mengvoeders (hierna: [bedrijfsadviseur] ), is als adviseur opgetreden voor [appellante] en [geïntimeerde] en betrokken geweest bij hun afspraken. Hij heeft aantekening gehouden van besprekingen. Op 12 oktober 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden over onderhoudsverplichtingen van partijen. In gesprekken in juni 2011 hebben partijen in aanwezigheid van [bedrijfsadviseur] gesproken over de kosten van gas, water en elektriciteit over het jaar 2010 en verlaging van de kosten per varkensplaats.
2.4
De overeenkomst is per 26 september 2012 (feitelijk) beëindigd.
2.5
Bij dit hof heeft op 15 augustus 2014 een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft op 26 maart 2015 een (voorlopig) getuigenverhoor plaatsgevonden. Gehoord zijn [bedrijfsadviseur] aan de zijde van [appellante] en [geïntimeerde] en [neef van geïntimeerde] aan de zijde van [geïntimeerde] . [appellante] heeft het proces-verbaal als productie 11 bij memorie van grieven in het geding gebracht.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg een vordering in conventie ingesteld. Die vordering valt buiten de omvang van dit hoger beroep. Partijen hebben daarover bovendien al een minnelijke regeling bereikt. In reconventie heeft [geïntimeerde] de schriftelijke vastlegging gevorderd van een pachtovereenkomst tussen partijen voor een pachtprijs van € 2.337,92 per maand, ingaande december 2009, en de schriftelijke vastlegging van de beëindigingsovereenkomst met ingang van 26 september 2012 met veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van
€ 11.970,04.
3.2
De pachtkamer heeft bij vonnis van 1 oktober 2013 [appellante] en [geïntimeerde] gelegenheid gegeven bewijs te leveren van hun stellingen. Bij eindvonnis van 6 mei 2014 heeft de pachtkamer de vordering van [geïntimeerde] tot vastlegging en beëindiging van de pachtovereenkomst toegewezen, met dien verstande dat de pachtprijs is bepaald op € 4.177,60 voor de periode van december 2009 tot en met februari 2010 op € 2.337,92 per maand vanaf 1 maart 2010. Daarnaast heeft de pachtkamer [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 9.778,55 vermeerderd met de kosten van de procedure.

4.Debeoordelingvanhetgeschilinhogerberoep

4.1
Beoordeeld moet worden wat partijen zijn overgekomen over de kosten van de exploitatie in de tijd dat [appellante] de stallen in gebruik had. Partijen hebben zelf niets op papier gezet. Zij beroepen zich over een weer op aantekeningen van [bedrijfsadviseur] , die steeds notities heeft gemaakt van besprekingen tussen partijen tijdens zijn bedrijfsbezoeken. Weliswaar betwisten partijen over en weer de juistheid van enkele van die aantekeningen, maar nu zij beiden voor hun stellingen een beroep doen op die aantekeningen, daarbij betogen dat die aantekeningen hun afspraken getrouw weergeven en [bedrijfsadviseur] consistent en overtuigend heeft verklaard dat het gebruikelijk was dat hij (alleen) opschreef wat partijen waren overeengekomen, zal het hof bij de beoordeling de aantekeningen van [bedrijfsadviseur] tot uitgangspunt nemen. Overigens heeft ook [leidinggevende van bedrijfsadviseur] , destijds de leidinggevende van [bedrijfsadviseur] , verklaard en als getuige bevestigd: “Uitsluitend de afspraken, waarover partijen overeenstemming hadden bereikt, werden vastgelegd in de aantekeningen” (productie 9 bij akte van 5 november 2013 van [appellante] ). Wat in die aantekeningen staat, geldt in het vervolg als tussen partijen overeengekomen, waarbij voor de uitleg van hetgeen partijen aldus zijn overeengekomen de Haviltexmaatstaf de maatstaf is.
in het principaal hoger beroep
Reparatienota’s
4.2
Voormeld uitgangspunt brengt mee dat ter zake van het onderhoud (grief 1) moet worden uitgegaan van de aantekeningen van 12 oktober 2010 (productie 10 bij akte van 5 november 2013 in eerste aanleg). In die aantekeningen staat, voor zover van belang:
”onderhoud: klein onderhoud is voor rekening van huurder, [appellante]Groot onderhoud is voor rekening van verhuurder, [geïntimeerde]Vervanging binnen een jaar is klein onderhoudGroot onderhoud is hetgeen wat normaliter langer meegaat dan een jaar en waarop wordt afgeschreven.Bij vervanging van het één en ander kontakt met elkaar opnemen. Bij acuut probleem direct aktie.”
4.3
[geïntimeerde] heeft betaling gevorderd van reparatienota’s. Ter zake van reparaties aan het voersysteem en de regelapparatuur zijn facturen overgelegd van B.C.B. Leidingsystemen van 30 juni 2012 tot een bedrag van € 1.023,83, van Eeftink-Rensing van 25 september 2012 tot een bedrag van € 695,11 en van Ten Dam van 21 november 2012 tot een bedrag van € 749,63. Voor werkzaamheden aan de verwarmingsinstallatie is een factuur overgelegd van TSS van 28 maart 2012 tot een bedrag van € 1.263,17 (producties 4 tot en met 7 bij conclusie van eis in reconventie van 9 januari 2013).
4.4
Een redelijke uitleg van de in de aantekeningen van [bedrijfsadviseur] opgenomen afspraken brengt mee dat onderhoud aan onderdelen van gebouwen of installaties die vanwege het gebruik ervan regelmatig bijgesteld, vervangen of gerepareerd moeten worden om de inrichting en de installaties te kunnen laten functioneren voor rekening van [appellante] zijn en dat vervanging en reparatie van gebouwen en installaties waarbij een meerwaarde wordt gerealiseerd, welke meerwaarde af te schrijven is, voor rekening van [geïntimeerde] komen. De hiervan deels afwijkende uitleg die partijen aan de neergelegde afspraak geven, vindt geen steun in de aantekeningen van [bedrijfsadviseur] . Partijen hebben bovendien geen bewijs aangeboden van feiten die tot de door hen bepleite uitleg kunnen leiden zodat het hof aan die eventuele andere uitleg voorbijgaat. Verder neemt het hof in aanmerking dat eind september 2012 de schuur is ontruimd. Kosten die [geïntimeerde] nadien heeft gemaakt voor regulier onderhoud aan installaties, komen in beginsel voor zijn rekening, ook omdat normale slijtage en achteruitgang door tijdsverloop niet voor rekening van de pachter komen (artikel 7:358 lid 2 en Gerechtshof Arnhem 3 november 1998 en 30 november 1999,
Agr.r.2001/5077). Dat partijen op dit punt van de wettelijke regeling zijn afgeweken is niet gesteld noch gebleken. Deze kosten komen evenwel niet (geheel) voor rekening van [geïntimeerde] indien [geïntimeerde] stelt en na betwisting bewijst dat [appellante] haar verplichting tot oplevering in goede staat niet is nagekomen. Het hof oordeelt als volgt.
4.5
Bij de factuur van 30 juni 2012 brengt B.C.B. Leidingsystemen de werkzaamheden in rekening om een storing van de Daltec 3000 op te lossen, waarbij kennelijk een frequentieregelaar is vervangen. Daarnaast is een back-up gemaakt. Het hof schaart deze reparatie onder het voor [appellante] rekening komende onderhoud gelet op de aard van het gebrek, te weten een storing bij gebruik van een installatie. Hetzelfde geldt voor de factuur van Eeftink-Rensing van 25 september 2012 tot een bedrag van € 695,11 voor de reparatie van de automatische voedering, waarbij elektrische ventielen zijn vervangen.
4.6
In de factuur van Ten Dam van 21 november 2012 tot een bedrag van € 749,63 is de reparatie van een EMI 2000 regelaar, waarvan de temperatuur afweek, in rekening gebracht. Op 6 september 2012 en op 24 september 2012 zijn respectievelijk 3,5 en 0,5 uren in rekening gebracht. Ook op 26 oktober 2012, toen de overeenkomst tussen partijen reeds was beëindigd, is nog 1,5 uur in rekening gebracht. Deze laatste kosten dienen voor rekening van [geïntimeerde] te blijven, nu gesteld noch gebleken is dat deze voortvloeien uit een tekortkoming in de opleveringverplichting van [appellante] . Het gaat om een bedrag van € 69 exclusief btw dat alsnog zal worden afgewezen. In zoverre slaagt de eerste grief.
in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
4.7
[geïntimeerde] heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld onder de voorwaarde dat het hof tot het oordeel komt dat de eerste grief ongegrond is omdat op basis van de afspraken tussen partijen uitsluitend voor rekening van [geïntimeerde] komen reparaties aan zaken die langer meegaan dan een jaar en waarop wordt afgeschreven. De voorwaarde is in die zin vervuld dat het hof de aantekeningen van [bedrijfsadviseur] volgt bij de beoordeling van de reparatienota’s. Dat een deel van de grief gegrond is, doet daar niet aan af omdat deze gegrondbevinding op een ander oordeel berust dan de uitleg van de overeenkomst tussen partijen.
4.8
[geïntimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep alsnog toewijzing van het gedeelte van de factuur van Techniek Service Schroer (TSS) van 28 maart 2010 dat ziet op de stallen tot een bedrag van € 1.263,17 (grief 1). De in rekening gebrachte kosten zien op het reinigen en het onderhoud van de cv-ketels in de schuren op 7 februari 2012 en 14 februari 2012, de reparatie van de ventilator en regelaar op 21 maart 2012 en de reparatie van het alarm op 24 maart 2012. Daarbij zijn kleine onderdelen vervangen zoals een gloeiplug, ionisatiepen, klembemanteling, condenspakking en een thermische beveiliging. Deze posten en de montagekosten komen voor rekening van [appellante] . Ook zijn een warmtewisselaar ad € 390 en een powermodule/regelaar ad € 175 vervangen. De vervanging van deze relatief prijzige onderdelen, die niet regelmatig aan vervanging toe zijn, had [geïntimeerde] met [appellante] moeten overleggen, als de kosten al niet afgeschreven kunnen worden. Niet genoegzaam is dat de reparaties in overleg met de verzorger [verzorger] zijn verricht, nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat [verzorger] bevoegd was [appellante] te binden of namens hem reparatieopdrachten te verlenen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. De kosten blijven op grond hiervan voor rekening van [geïntimeerde] . Toewijsbaar is dan een bedrag van € 698,17 exclusief btw.
4.9
De tweede grief gaat over de kosten voor mestafvoer. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een bedrag van € 827,76 gevorderd en gesteld dat hij dit bedrag heeft moeten voldoen voor afvoer van 37,6 ton mest na de ontruiming van de stallen in september 2012. De producties die hij nadien heeft overgelegd ter staving van zijn stelling (productie 8 bij akte van 5 november 2013) sluiten niet aan bij de stelling, reden waarom de pachtkamer de vorderingen heeft afgewezen. In hoger beroep stelt [geïntimeerde] dat in augustus 2012 37,7 ton mest is afgevoerd van de varkens van [appellante] omdat de mestkelders vol zaten. De hoeveelheid, 37,7 ton komt overeen met de overgelegde producties en de verklaring van [verzorger] , aldus [geïntimeerde] .
4.1
Weliswaar is een hoeveelheid van 37,7 ton vermeld op de overgelegde factuur, maar als een van de vele genoemde tonnages afgevoerde mest. Het gevorderde bedrag is voorts niet te herleiden tot de overgelegde factuur. [geïntimeerde] heeft zijn stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door [appellante] daarom niet genoegzaam toegelicht. De grief faalt.
verder in het principaal hoger beroep
Prijs per varkensplaats
4.11
In grief 2 keert [appellante] zich tegen het oordeel dat niet is bewezen dat partijen een nadere afspraak over de prijs per varkensplaats hebben gemaakt. De prijs per varkensplaats is bij aanvang bepaald op € 31 per plaats. De aantekeningen van [bedrijfsadviseur] van juni 2011 melden voor zover van belang:
“do.23/6 2011(…)[geïntimeerde] - [appellante]van 13.30 tot 17.30nota’s vorig jaar, aanpassing vergoeding naar huidige marktsituatie.(…)ma 27/6 201108.00 kantoor[geïntimeerde] . Vergoeding stal€ 19,= p.plaats inc. rechten en watertot 1-1-2012”
4.12
Op basis van deze notities en hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, neemt het hof als vaststaand aan dat partijen in juni 2011 € 19 per varkensplaats zijn overeengekomen. Dat de aantekening daarover niet op donderdag, toen partijen elkaar spraken in aanwezigheid van [bedrijfsadviseur] , maar op maandag is gemaakt, heeft [bedrijfsadviseur] als getuige genoegzaam uitgelegd en er is geen aanleiding om aan die uitleg te twijfelen. Verder heeft [appellante] nadien € 19 per varkensplaats aan [geïntimeerde] voldaan, te weten een bedrag van € 1.475 in totaal per maand vanaf augustus 2011, waartegen [geïntimeerde] niet heeft geprotesteerd. Grief twee slaagt in zoverre.
4.13
De afspraak gold blijkens de aantekeningen van [bedrijfsadviseur] tot 1 januari 2012. Uit de getuigenverklaringen volgt dat het de bedoeling was dat partijen rond die datum met elkaar in overleg zouden treden over de marktsituatie (en de prijs per plaats) op dat moment. Dat is niet gebeurd. [bedrijfsadviseur] is met pensioen gegaan en zijn opvolger heeft de prijs per varkensplaats niet meer met partijen besproken. Ook partijen onderling hebben dat niet gedaan. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de nader afgesproken prijs tussen partijen is blijven gelden tot het einde van de pachtovereenkomst. Aldus zal de pachtovereenkomst worden vastgelegd.
Kosten gas, water en elektra
4.14
[appellante] stelt met zijn derde grief dat partijen in juni 2011 hebben afgesproken dat de vergoeding voor gas, water en elektra € 700 zou zijn, niet als voorschot maar als vast bedrag. Van deze afspraak blijkt niets uit de aantekeningen van [bedrijfsadviseur] . Uit de getuigenverhoren is onvoldoende bewijs te putten dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat dit de partijgetuigeverklaring van [appellante] voldoende geloofwaardig maakt. Wel blijkt uit de aantekening van [bedrijfsadviseur] dat de prijs per varkensplaats “inclusief recht en water” was, waaruit het hof afleidt dat in de prijs begrepen waren een vergoeding voor de varkensrechten en het verbruik van water, zodat de kosten voor water vanaf 1 juli 2011 niet meer separaat verschuldigd waren. In zoverre slaagt de grief. Dit heeft als gevolg dat een bedrag van € 1.108,25 ten onrechte in rekening is gebracht bij [appellante] voor het verbruik van het water over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011. In de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 september 2012 heeft [geïntimeerde] € 1.308,42 bij [appellante] rekening gebracht. Omdat partijen geen nieuwe afspraken hebben gemaakt, moet het ervoor worden gehouden dat de afspraak over het verbruik van het water is blijven gelden tot het einde van de pachtovereenkomst. In totaal heeft [geïntimeerde] dus een bedrag van € 2.416,67 ten onrechte in rekening gebracht.
4.15
Daarnaast doet [appellante] een beroep op een aantekening van [bedrijfsadviseur] van 19 mei 2011 waarin staat (productie 12 bij de memorie van grieven):
“ [geïntimeerde] – wil [appellante] een tegemoetkoming doen van € 2000 voor water en € 500 in klein onderhoudskosten”waaruit [appellante] afleidt dat de vordering van [geïntimeerde] met een bedrag van € 2.500 moet worden verminderd. Het hof verwerpt dat standpunt. [appellante] heeft tijdens de comparitie na aanbrengen in hoger beroep erkend dat hij met [geïntimeerde] geen afspraken heeft gemaakt over compensatie. De notitie rept slechts van een voornemen van [geïntimeerde] terwijl uit de aantekening niet blijkt dat partijen samen een bespreking hadden op dat moment. Op 10 juni 2011 hebben partijen volgens de aantekeningen van [bedrijfsadviseur] de kosten van onder meer het verbruikte water besproken. In de aantekeningen komt de voorgenomen tegemoetkoming niet terug.
4.16
Onder grief 4 keert [appellante] zich tegen het oordeel van de pachtkamer dat blijkens de aantekeningen van [bedrijfsadviseur] partijen op 10 juni 2011 hebben vastgelegd wat [appellante] verschuldigd was aan kosten over het jaar 2010. Gelet op het uitgangspunt als weergegeven onder 4.1 en de slechts blote en daarmee onvoldoende gemotiveerde betwisting van [appellante] dat hij niet heeft ingestemd met de berekening, volgt het hof de door [bedrijfsadviseur] opgestelde berekening. Omdat deze afspraak ter zake van de kosten voor gas, water en elektra over het jaar 2010 moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst, worden alle onzekerheden en onduidelijkheden die daarin mogelijk aanwezig zijn, geacht in die overeenkomst te zijn verdisconteerd. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de gehanteerde prijs per kuub water. De grief faalt.
4.17
Grief 5 gaat in op de toewijzing door de pachtkamer van enkele posten.
- I&R 2011
Wat het bedrag van € 109 voor de dierenregistratie I&R over 2011 betreft, heeft [appellante] onder verwijzing naar de door haar overgelegde stukken voldoende nader toegelicht dat zij de kosten heeft voldaan. [geïntimeerde] stelt naar aanleiding daarvan nader dat hij de kosten óók heeft betaald en dat [appellante] het door haar betaalde van I&R moet terugvorderen. Op welke grondslag [appellante] daartoe jegens [geïntimeerde] gehouden zou zijn – en [geïntimeerde] niet zelf terugbetaling kan vorderen – heeft [geïntimeerde] niet toegelicht, zodat het bedrag van € 109 alsnog wordt afgewezen.
- kosten KPN
heeft kosten waarvan hij stelt dat hij deze voor het alarmsysteem aan KPN heeft voldaan, van [appellante] gevorderd. Op de door hem overgelegde rekening afschriften staat telkens vermeld “KPN-Mobiel”. [appellante] heeft primair betwist dat deze kosten zien op het alarmsysteem. [geïntimeerde] heeft daartegenover zijn stelling niet nader toegelicht, zodat ook deze post van € 270,54 (€ 114,24 en € 156,30) alsnog wordt afgewezen.
- slachtmerken
In het midden kan blijven het antwoord op de vragen of de verzorger [verzorger] slachtmerken ‘heeft overgenomen’ van [geïntimeerde] toen de slachtmerken van [appellante] op waren en of [appellante] daarvoor moet betalen. [appellante] heeft betwist dat het gevorderde bedrag de kosten voor de slachtmerken zijn geweest en [geïntimeerde] heeft die kosten niet onderbouwd. De post van
€ 245,38 zal alsnog worden afgewezen.
- Rendac
[appellante] betwist de kosten van € 67,98 verschuldigd te zijn onder verwijzing naar de vermeende onbetrouwbaarheid van de verklaring van [verzorger] . Die betwisting is niet genoegzaam in het licht van het overgelegde gedetailleerde ophaaloverzicht van Rendac en de daarmee corresponderende factuur (productie 5 bij akte van 5 november 2013 van [geïntimeerde] ) waarvan [geïntimeerde] de kosten voor het ophalen (drie keer) van vier kadavers van slachtvarkens voor rekening van [appellante] heeft gebracht.
- Gezondheidsdienst
betwist dat haar varkens onderworpen zijn geweest aan onderzoek door de Gezondheidsdienst. Gelet op de feiten dat de specificatie bij de factuur van € 44,36 van de Gezondheidsdient voor Dieren het UBN van [geïntimeerde] vermeldt waarop de varkens van [appellante] werden gehouden, de inzenddatum 10 september 2012 van (kennelijk) een monster en dat onderzoek gedaan is naar Salmonella, SVD en Aujeszky antistoffen, is deze betwisting niet genoegzaam.
Grief 5 slaagt al met al gedeeltelijk waardoor het hof een totaalbedrag van € 624,92 (270,54 + 109 + 245,38) alsnog zal afwijzen.
Slotsom
4.18
Het principaal hoger beroep slaagt gedeeltelijk, zodat de bestreden vonnissen vernietigd moeten worden. Het hof zal in reconventie een pachtovereenkomst vastleggen als hierna te melden. Op het toegewezen bedrag in reconventie van € 9.778,55 brengt het hof in mindering de bedragen € 69 (4.6), € 2.416,67 (4.14) en € 624,92 (4.17). Omdat het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep deels slaagt, vermeerdert het hof het bedrag met € 698,17 (4.8). In totaal zal het hof in reconventie dan een bedrag van € 7.366,13 toewijzen en [geïntimeerde] veroordelen aan [appellante] terug te betalen hetgeen zij meer dan dat bedrag heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [appellante] .
4.19
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen, inclusief de kosten voor het voorlopig getuigenverhoor. Het hof ziet geen aanleiding om de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in reconventie aan te tasten.
De kosten aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 79,15
- griffierecht € 704
- getuigentaxen € 66
subtotaal verschotten €
849,15
- salaris advocaat € 2.682 (3 punten x tarief II)
Totaal
€ 3.531,15
4.2
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zal [appellante] in de kosten van [geïntimeerde] worden veroordeeld die het hof begroot op € 894 (1 pt x tarief II).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen in reconventie van de pachtkamer te Zwolle (rechtbank Overijssel) van 1 oktober 2013 en 6 mei 2014, behoudens voor zover in het vonnis van 6 mei 2014 de beëindiging van de pachtovereenkomst is vastgelegd en [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] is veroordeeld, bekrachtigt dat vonnis in zoverre, en doet voor het overige opnieuw recht:
legt vast een pachtovereenkomst voor de wettelijke duur tussen [geïntimeerde] als verpachter en [appellante] als pachter, ingaande in december 2009, met betrekking tot een varkensstal (een of meer gebouwen) gelegen aan de [adres] te [plaats] , gemeente [gemeente] , met in totaal ongeveer 905 varkensplaatsen inclusief het bijbehorende varkensrecht voor een pachtprijs van € 4.177,60 voor de maanden december 2009, januari en februari 2010 gezamenlijk, en een pachtprijs van € 2.337,92 per maand ingaande 1 maart 2010 tot 1 juli 2011 en met een pachtprijs van € 1.475 ingaande 1 juli 2011 tot aan het einde van de pachtovereenkomst;
veroordeelt [appellante] tegen bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van
€ 7.366,13, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2013 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van bestreden vonnis meer heeft voldaan dan het hiervoor vermelde bedrag van € 7.366,13, vermeerderd met rente, aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [appellante] tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 3.531,15;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 894;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, F.J.P. Lock en B.J.H. Hofstee en de deskundige leden ir. H.J. Vinke en ir. H.K.C. Roelofsen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.