In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2017 een beschikking gegeven naar aanleiding van een klaagschrift van klager, die zich benadeeld voelde door de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde [beklaagde 1]. Klager, die op 23 januari 2015 betrokken was bij een incident op de snelweg A15, heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag en/of zware mishandeling door beklaagde, een politieambtenaar die in haar privéauto achter klager aanreed. Klager stelde dat beklaagde hem met een brandblusser heeft belaagd en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de feiten.
Het hof heeft vastgesteld dat het klaagschrift op 14 juli 2016 is ingediend en dat de zaak op 3 maart 2017 in raadkamer is behandeld. Tijdens deze behandeling waren klager, zijn gemachtigde, beklaagde [beklaagde 1] en haar gemachtigde aanwezig. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gegrondheid van de klacht, ondanks het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie dat geen vervolging adviseerde. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een vervolging en dat het onderzoek niet volledig was geweest, met name ten aanzien van de rode verfsporen op de bestelbus van klager en de verklaringen van getuigen.
Het hof heeft besloten dat de officier van justitie een strafvervolging moet instellen tegen beklaagde [beklaagde 1] en dat er nader onderzoek moet worden verricht naar de omstandigheden van het incident, inclusief de telefonische meldingen die door zowel klager als beklaagde zijn gedaan. De beschikking benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van dergelijke zaken, vooral gezien de rol van politieambtenaren in de samenleving.