ECLI:NL:GHARL:2017:3386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
K16/0619
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot vervolging ex art. 12 Sv. na achtervolging door politieambtenaar met brandblusser

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2017 een beschikking gegeven naar aanleiding van een klaagschrift van klager, die zich benadeeld voelde door de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde [beklaagde 1]. Klager, die op 23 januari 2015 betrokken was bij een incident op de snelweg A15, heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag en/of zware mishandeling door beklaagde, een politieambtenaar die in haar privéauto achter klager aanreed. Klager stelde dat beklaagde hem met een brandblusser heeft belaagd en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat het klaagschrift op 14 juli 2016 is ingediend en dat de zaak op 3 maart 2017 in raadkamer is behandeld. Tijdens deze behandeling waren klager, zijn gemachtigde, beklaagde [beklaagde 1] en haar gemachtigde aanwezig. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gegrondheid van de klacht, ondanks het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie dat geen vervolging adviseerde. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een vervolging en dat het onderzoek niet volledig was geweest, met name ten aanzien van de rode verfsporen op de bestelbus van klager en de verklaringen van getuigen.

Het hof heeft besloten dat de officier van justitie een strafvervolging moet instellen tegen beklaagde [beklaagde 1] en dat er nader onderzoek moet worden verricht naar de omstandigheden van het incident, inclusief de telefonische meldingen die door zowel klager als beklaagde zijn gedaan. De beschikking benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van dergelijke zaken, vooral gezien de rol van politieambtenaren in de samenleving.

Uitspraak

K16/0619

Beschikking

inzake

[klager] ,

domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
mr. L.H. Poortman-de Boer, advocaat te Groningen,
hierna te noemen: klager,
tegen

[beklaagde 1] ,

domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde,
mevrouw A. Verhulst van de Politiebond ANPV,
en

[beklaagde 2] , en

[beklaagde 3] ,
domicilie kiezende bij de Politie Eenheid Oost-Nederland,
hierna te noemen: beklaagden.
Op 14 juli 2016 is ter griffie van het hof het klaagschrift binnengekomen van klager.
Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland van 18 juni 2015 om tegen voornoemde beklaagden geen strafvervolging in te stellen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal, en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 3 maart 2017 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren klager en zijn gemachtigde, beklaagde [beklaagde 1] en haar gemachtigde en de
advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord. Beklaagden [beklaagde 2] en [beklaagde 3] waren niet opgeroepen.
De gemachtigde van klager heeft ter zitting medegedeeld dat het beklag zich beperkt tot het niet vervolgen van beklaagde [beklaagde 1] . Het hof zal het beklag dan ook beperken tot te zijn gericht tegen deze beklaagde. De gemachtigde van klager heeft haar op schrift gestelde toelichting op het klaagschrift, met bijlagen, aan het hof overgelegd.
De advocaat-generaal heeft, in afwijking van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, maar in overeenstemming met het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal, geconcludeerd tot gegrondheid van de klacht.

Het beklag

Aangifte
Klager heeft op 24 januari 2015 en op 13 februari 2015 (aanvullend) aangifte gedaan van poging tot doodslag en/of poging tot zware mishandeling en vernieling, gepleegd door beklaagde [beklaagde 1] op 23 januari 2015.
Niet-vervolgingsbeslissing
De officier van justitie heeft klager bij brief van 18 juni 2015 meegedeeld dat de twee politiemedewerkers die klager hebben aangehouden, niet vervolgd zullen worden voor mishandeling bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Weliswaar blijkt uit deze sepotbrief geen beslissing over de aangifte van klager jegens beklaagde [beklaagde 1] , maar in het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie is expliciet aangegeven dat het openbaar ministerie geen aanleiding ziet om beklaagde [beklaagde 1] te vervolgen. De verklaringen van de gehoorde getuigen komen volgens het openbaar ministerie immers in grote lijnen overeen met de verklaringen van beklaagde. Het hof constateert dat de vermeende strafbare feiten aldus ter kennis van het openbaar ministerie zijn gekomen en het hof concludeert op basis van het ambtsbericht dat het openbaar ministerie ook ten aanzien van beklaagde [beklaagde 1] een niet-vervolgingsbeslissing heeft genomen.
Verzoek vervolging en nader onderzoek
Bij klaagschrift is aangegeven dat het strafrechtelijk onderzoek niet volledig is geweest ten aanzien van de herkomst van de rode verfsporen op de bestelauto van klager. Er is wel degelijk voldoende wettig en overtuigend bewijs beschikbaar. Het handelen van beklaagde kan niet onbestraft blijven.
Door de gemachtigde van klager is in aanvulling hierop ter zitting onder meer het volgende aangevoerd. De lezing van klager over wat er op 23 januari 2015 is gebeurd, komt consistent en plausibel over. Bovendien wordt deze ondersteund door getuigenverklaringen. De verklaringen die beklaagde heeft afgelegd daarentegen zijn op meerdere onderdelen inconsistent en niet plausibel, aldus de gemachtigde van klager. Daartoe is door de gemachtigde gewezen op de volgende feiten en omstandigheden.
Beklaagde heeft op 23 januari 2015 een levensgevaarlijke situatie in het verkeer gecreëerd voor klager, haar eigen partner en kinderen en andere weggebruikers, door klager met haar auto te achtervolgen terwijl daar geen enkele aanleiding toe bestond. Haar gedrag kwam intimiderend en dreigend over op klager, voor wie op dat moment niet duidelijk was dat beklaagde een politiemedewerker - in haar vrije tijd rijdend in een privévoertuig - was. Uit de overgelegde specificatie van Vodafone blijkt dat klager tot twee keer toe (om 16.45 uur en om 16.56 uur) de politie heeft gebeld via telefoonnummer 0900-8844, maar daarvan blijkt niets uit het proces-verbaal. Beklaagde heeft zich niet gedragen overeenkomstig het bepaalde in de notitie “Richtinggevend kader over de inzet en het optreden van politie bij achtervolgingen, tactisch volgen en geforceerde stops.” De gemachtigde van klager heeft in dit verband gewezen op het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:7036). Aan een politieambtenaar mogen bovendien hogere eisen worden gesteld dan aan een gemiddelde burger (vonnis rechtbank Den Bosch van 25 oktober 2004 ECLI:NL:RBSHE:2004:AR4409).
Er heeft volgens de gemachtigde van klager niet alleen een gevaarlijke achtervolging plaatsgevonden. In zijn aangifte heeft klager ook aangegeven dat beklaagde hem heeft belaagd met een rode brandblusser, waarmee geprobeerd is de ruit van zijn bestelauto in te slaan en waarmee een klap is gegeven tegen de linkerzijkant van de bus van klager. De bus van klager is hierdoor beschadigd: er zit een recente deuk met rode lak op die plek, hetgeen ook is vastgesteld door de politie. Beklaagde heeft verklaard dat zij naast de bestuurderszijde van de bestelbus van klager heeft gestaan. In haar auto is bovendien een rode beschadigde brandblusser aangetroffen. Het is onbegrijpelijk dat deze brandblusser niet onmiddellijk in beslag is genomen voor onderzoek, maar pas later op verzoek van de politie door beklaagde is ingeleverd. De gemachtigde van klager heeft verzocht om onderzoek te laten doen naar de herkomst van de rode verfsporen op de bestelauto van klager.
Verzocht is beklaagde te vervolgen ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994: klager heeft letsel opgelopen aan zijn enkelband bij zijn aanhouding, die het rechtstreeks gevolg was van de gedragingen van beklaagde. Vervolging is ook mogelijk ter zake van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of mishandeling of voor het toebrengen van lichamelijk letsel in de zin van artikel 308 juncto 309 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast moet beklaagde worden vervolgd voor vernieling van de bestelbus van klager.

Het standpunt van beklaagde

Aangifte
Beklaagde heeft op 13 februari 2015 aangifte gedaan van poging tot doodslag door klager, gepleegd op 23 januari 2015 op de snelweg A15. Dit heeft geleid tot een sepotbeslissing.
Beklaagde heeft in haar aangifte verklaard dat klager op 23 januari 2015 als bestuurder van een bestelbus op de snelweg A15 diverse verkeersovertredingen heeft gepleegd, waardoor er hinder en gevaar voor andere weggebruikers werd veroorzaakt. Zij wilde dit een halt toebrengen en heeft met haar lichten geseind en geclaxonneerd. Beklaagde heeft haar auto in de vangrail gedrukt. Haar partner, die zich op de passagiersstoel bevond, heeft op verzoek van beklaagde haar politielegitimatiebewijs buiten het raam in de richting van klager getoond en uit het raam geroepen “politie, zet uw voertuig aan de kant”. Klager reed daarop van hen weg, aldus beklaagde. De partner van beklaagde heeft het alarmnummer gebeld en heeft verzocht om assistentie, maar die bleek op dat moment niet beschikbaar. Beklaagde heeft klager achtervolgd. Toen klager zijn auto stopte, is de partner van beklaagde naar zijn bestelbus gerend, waarop klager wegreed. De partner van beklaagde is vervolgens ingestapt in een personenauto. Zowel de partner van beklaagde als beklaagde zelf zijn achter klager aangereden, ook over een gesloten spoorwegovergang. Op enig moment kwam er assistentie van de politie, die klager heeft klemgereden en aangehouden.
Verklaring beklaagde
Beklaagde is op 24 februari 2015 als verdachte door de politie gehoord. Beklaagde heeft ontkend dat zij met een brandblusser tegen de auto van klager heeft geslagen en heeft daarbij aangegeven dat zij niet aan de bestuurderskant van de auto van klager is geweest. De brandblusser die ten tijde van het incident in haar auto lag, is beschadigd, omdat zij daarmee naar haar zeggen thuis de deur heeft open geslagen. Beklaagde heeft in dit verhoor ook aangegeven dat zij zo ontzettend boos werd, omdat beklaagde zoveel mensen in gevaar bracht. Achteraf is zij geschrokken en zou zij nooit meer zoiets doen. Zij had het kenteken van de auto al, maar “was echt pissed-off”; zij zag zwart voor haar ogen.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 3 maart 2017 hebben beklaagde en haar gemachtigde hun standpunt kenbaar gemaakt. Volgens hen is er geen reden om tot vervolging van beklaagde over te gaan. Als politiemedewerker mag beklaagde ook in haar vrije tijd overtredingen signaleren en beoordelen met ervaring en deskundigheid. Zij heeft dat gedaan en om assistentie gevraagd. Toen die niet beschikbaar was, is zij achter klager aangereden. Beklaagde is juist het slachtoffer en dient te worden beschermd.
Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij op eigen initiatief zonder overleg met collega’s van de meldkamer, met wie haar partner in contact stond, de achtervolging heeft ingezet. Beklaagde ontkent dat zij met een brandblusser tegen de auto van klager heeft geslagen. Desgevraagd heeft beklaagde ter zitting op de vraag of zij het vermoeden had dat klager op enig moment heeft geweten dat zij zich als politieambtenaar kenbaar maakte, verklaard dat zij aan de bestuurderskant van de auto aan het portier heeft getrokken en toen heeft geroepen dat zij politieagente was.

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft in raadkamer, in afwijking van het ambtsbericht, maar in overeenstemming met het schriftelijk verslag, geconcludeerd tot gegrondverklaring van de klacht. Ook heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de positie van de politie buitengewoon belangrijk is, maar dat er wel professioneel moet worden opgetreden ter voorkoming van uitholling van de rechtsstaat. Het optreden van beklaagde was onprofessioneel, buiten proportie en buitengewoon angstaanjagend voor klager. Zij had het moeten laten bij de melding aan de meldkamer.
Beklaagde moet worden vervolgd voor vernieling. Daarnaast dient er volgens de advocaat-generaal in ieder geval nader onderzoek te worden verricht naar de herkomst van de rode verf op de auto van klager en de telefonische meldingen die zowel klager als beklaagde op 23 januari 2015 hebben gedaan.

De beoordeling van het beklag

Ontvankelijkheid
Klager kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat klager en beklaagde zich op 23 januari 2015 allebei als bestuurder van een voertuig op de snelweg A15 bevonden. Beklaagde is een politieambtenaar, die op dat moment niet aan het werk was. Zij reed in een privévoertuig met haar partner en twee kinderen op de achterbank. Beklaagde heeft klager lichtsignalen gegeven en geclaxonneerd. Beklaagde is achter klager aangereden. Later heeft zich een tweede auto, met daarin de partner van beklaagde, aangesloten bij de achtervolging van klager. Zowel klager als beklaagde hebben tijdens de rit de politie gebeld.
Beklaagde heeft aangegeven dat zij achter klager aan is gereden, omdat klager gevaarlijk rijgedrag vertoonde. Zij meent dat zij voor klager herkenbaar als politieambtenaar heeft opgetreden. Klager betwist dat hij gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond en stelt dat hem niet duidelijk was dat beklaagde een politieambtenaar was.
De partner van beklaagde is niet als getuige gehoord.
Getuige Van Hal, bij wie de partner van beklaagde is ingestapt, en getuige Vroegindeweij hebben niet verklaard over het slaan met de brandblusser.
Uit politieonderzoek blijkt dat er bij beklaagde een brandblusser is aangetroffen en dat geconstateerd is dat er in de bestelbus van klager een verse deuk zit met rode verf, hetgeen de verklaring van klager ondersteunt.
Het oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof zijn er voldoende aanwijzingen in het dossier voorhanden om vervolging in de vorm van nader onderzoek te gelasten. Het onderzoek is niet volledig geweest. Zo is geen nader onderzoek gedaan naar de aangetroffen verfsporen op de auto van klager en is het horen van beklaagde niet volledig geweest. Beklaagde heeft bij de politie verklaard dat zij niet aan de bestuurderskant van de auto van klager is geweest. Zij is niet geconfronteerd met de verklaring van de getuige van Hal die daar anders over heeft verklaard. Beklaagde is niet gehoord omtrent de contacten met de meldkamer en of er afspraken dan wel toestemming door beklaagde is gevraagd om de achtervolging in te zetten. Voorts is niet nader onderzocht of en op welk moment klager contact gehad zou hebben gehad met de politie en wat daarbij zou zijn gemeld. Uit het voorgaande volgt dat het beklag gegrond is. Er wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het hof:
Beveelt dat door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland een strafvervolging tegen
[beklaagde 1]zal worden ingesteld ter zake van de misdrijven omschreven in
artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 5 Wegenverkeerswet 1994;
Gelast dat door de officier van justitie een vordering als bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering zal worden gedaan teneinde een nader onderzoek te doen verrichten, dat in ieder geval dient te bestaan uit:
  • het onderzoeken of er al dan niet een verband bestaat tussen de rode verfsporen aangetroffen op de bestelbus van klager en de bij beklaagde in beslag genomen brandblusser;
  • het onderzoeken van de telefonische meldingen die klager en beklaagde op 23 januari 2015 bij de politie hebben gedaan via het algemene nummer 0900-8844 en het alarmnummer 112;
  • het nader horen van beklaagde omtrent de punten zoals hiervoor is weergegeven.
Ten overvloede wijst het hof er op dat het onderzoek op grond van artikel 177 van het Wetboek van Strafvordering kan worden opgedragen aan de politie.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Mintjes, voorzitter, mr. A.W.M. Elders en
mr. B.F.A. van der Krabben, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl, griffier,
op
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.