ECLI:NL:RBOBR:2016:7036

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
01/880000-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige geweldsuitoefening door politieagent tijdens aanhouding met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 22 december 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een motoragent die betrokken was bij de aanhouding van een scooterrijder. De verdachte, die in zijn functie als motoragent opereerde, heeft tijdens de achtervolging van de scooterrijder een duw tegen het stuur van de scooter gegeven, met de bedoeling de scooterrijder ten val te brengen. Dit leidde tot een val waarbij de scooterrijder zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder breuken in het gezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met boos opzet handelde, maar dat hij wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte grovelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door een geforceerde stopmethode toe te passen die niet in overeenstemming was met de geldende richtlijnen voor politieagenten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan zwaar lichamelijk letsel door schuld, zoals bedoeld in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een schadevergoeding van € 2.000 aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de verdachte had moeten begrijpen dat zijn handelen een aanzienlijk risico met zich meebracht voor de veiligheid van de scooterrijder.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880000-15
Datum uitspraak: 22 december 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
domicilie kiezende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2016 en 12 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 september 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 juli 2015 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met dat opzet (terwijl hij, verdachte, rijdende was op een motor en [slachtoffer] , zonder helm, rijdende was op een scooter) met zijn, verdachtes, hand tegen de linkerkant van het stuur van de scooter waarop die [slachtoffer] was gezeten, heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 juli 2015 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in het linkerjukbeen, de bovenkaak, de oogkas en de achterhoofdsknobbel, heeft toegebracht door
met dat opzet (terwijl hij, verdachte, rijdende was op een motor en [slachtoffer] , zonder helm, rijdende was op een scooter) met zijn, verdachtes, hand tegen de linkerkant van het stuur van de scooter waarop die [slachtoffer] was gezeten, heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 08 juli 2015 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost- Brabant
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig (terwijl hij, verdachte, rijdende was op een motor en [slachtoffer] , zonder helm, rijdende was op een scooter) met zijn, verdachtes, hand tegen de linkerkant van het stuur van de scooter
waarop die [slachtoffer] was gezeten, heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam)
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in het linkerjukbeen, de bovenkaak, de oogkas en de achterhoofdsknobbel, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
De officier van justitie heeft daartoe – zakelijk weergegeven – betoogd dat verdachte geen boos opzet, maar wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood (althans zwaar lichamelijk letsel) van aangever. Er is namelijk naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat een scooterrijder, zeker als die geen helm draagt, ernstig of fataal letsel oploopt als deze ten val wordt gebracht. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de door de rechtbank benoemde forensisch arts van het NFI, D. Botter. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard, nu hij de scooterrijder een duw tegen het stuur heeft gegeven teneinde hem ten val te brengen om hem te kunnen aanhouden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht (de uitvoering van een wettelijk voorschrift) aangezien verdachte niet overeenkomstig de Politiewet 1993 en de daarin neergelegde vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit heeft gehandeld.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat verdachte niet alleen geen boos opzet, maar ook geen voorwaardelijk opzet had op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel.
Er is, mede gelet op de snelheid van de scooter van aangever op het moment van het geven van de duw tegen het stuur, geen aanmerkelijke kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel. De verdediging heeft in dat kader onder meer betoogd dat forensisch arts Botter spreekt over een reële kans, niet over een aanmerkelijke kans. Tevens is dit de visie van de wetgever, die nog in 2015 van mening was dat de snelheid van een snorfiets geen helmplicht rechtvaardigt. De eigen ervaring van verdachte, die deze stopmethode al eerder heeft toegepast en als politieagent ook meermaals bij scooterongevallen is geroepen, is ook dat de kans op letsel, laat staan dodelijk of zwaar lichamelijk letsel, zeer gering is.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat als er al sprake is van een aanmerkelijke kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel, verdachte deze kans in ieder geval niet bewust heeft aanvaard.
Meer subsidiair heeft de verdediging betoogd dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond en dat verdachte derhalve terzake het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte handelde immers ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, want hij wilde verdachte aanhouden. Het door verdachte toegepaste geweld voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om deze reden dient verdachte ook te worden vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende.
Inleiding
Op 8 juli 2015 heeft verdachte, samen met een andere motoragent, noodhulpdienst. Verdachte en zijn collega worden om 01:10:51 uur door de meldkamer gekoppeld aan een melding van een woninginbraak waarbij twee personen op een donkere scooter zouden zijn weggereden. Korte tijd later zien twee andere politieagenten, rijdend in een opvallend dienstvoertuig, een persoon rijden op een rode scooter. Deze twee politieagenten willen deze scooterrijder, de latere aangever, controleren in verband met voornoemde melding en vanwege het feit dat hij geen helm draagt. De scooterrijder reageert echter niet op het via de stoptransparant van de politieauto gegeven stopteken, ook niet nadat de optische en geluidssignalen worden aangezet. De twee politieagenten zetten daarop met hun politieauto de achtervolging in. Tijdens deze achtervolging heeft de scooterrijder een aantal kruisingen overgestoken zonder te remmen en zonder naar links of rechts te kijken. [2] Verdachte en zijn collega motoragent nemen vervolgens ook deel aan de achtervolging.
Op de Paradijslaan, het is dan 01.30 uur, gaat verdachte naast de scooter rijden. Verdachte maakt oogcontact met de scooterrijder en roept tegen hem, terwijl hij ondertussen wijst met zijn rechterarm, dat hij moet stoppen. De scooterrijder laat het gas los en mindert vaart. Verdachte mindert ook vaart en blijft naast de scooter rijden. Verdachte ziet vervolgens dat de scooterrijder wederom gas geeft.
Verdachte besluit dan om met zijn rechterhand een duw tegen de linkerkant van het stuur van de scooter te geven. Verdachte heeft dit – naar zijn zeggen – bewust en weloverwogen gedaan met het doel de scooterrijder ten val te brengen, waarna hij tot aanhouding kon overgaan. De scooterrijder is door het handelen van verdachte ten val gekomen. [3] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, nadat hij deze duw heeft gegeven, zijn snelheid heeft vermeerderd om te voorkomen dat hij ook ten val zou komen.
Aan de hand van de krassporen op het wegdek is vastgesteld dat de scooter vóór de val een snelheid van ongeveer 30 km/uur had. De politiemotor van verdachte was voorzien van een dataregistratiesysteem waarmee onder andere de snelheid van de politiemotor van verdachte is geregistreerd. De snelheid van de politiemotor van verdachte was rond het moment van de duw en val als volgt:
01:30:32 uur: 29 km/uur
01:30:33 uur: 34 km/uur
01:30:36 uur: 39 km/uur
01:30:37 uur: 46 km/uur
01:30:39 uur: 50 km/uur
01:30:43 uur: 20 km/uur
01:30:44 uur: 14 km/uur
01:30:47 uur: 22 km/uur
01:30:51 uur: 12 km/uur
01:30:52 uur: 5 km/uur
De scooterrijder, aangever dus, is na zijn val met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Uit de medische informatie betreffende het geconstateerde letsel volgt dat bij hem sprake was van breuken in het linker jukbeen, de bovenkaak en in de achterhoofdsknobbel. [4] Aangever heeft in zijn verklaring op 23 december 2015 verklaard dat hij op dat moment nog steeds last had van zijn nek, pijn had in zijn kaken en dat ook zijn linkeroogkas nog pijn doet en verdoofd aanvoelt. Hij heeft twee maanden een nekbrace gedragen. De kaakbreuk en de breuk bij de oogkas zijn zonder een medische ingreep genezen. [5]
Poging tot doodslag en zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat uit het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte boos opzet had om aangever te doden of aan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank volgt hierin de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging.
Vervolgens rijst de vraag of verdachte door zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
Verdachte heeft een duw tegen het stuur van de scooter van aangever gegeven met het doel aangever dusdanig in onbalans te brengen dat hij ten val zou komen. Naar algemene ervaringsregels bestaat er in het geval een scooterrijder bij een snelheid van 30 km/uur ten val komt, een gerede kans dat de scooterrijder bij deze val lichamelijk letsel oploopt, zeker als hij geen helm draagt.
De vraag is echter hoe groot die kans is en of er ook een aanmerkelijke kans (dat wil zeggen een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten) bestaat op dodelijk letsel of op zwaar lichamelijk letsel.
Forensisch arts Botter schrijft in zijn rapport – voor zover van belang – het volgende:
“de kans op potentieel ernstig c.q. fataal schedelhersenletsel en/of nekletsel door een val van een snorfiets met een snelheid van 20-30 km/uur moet, alhoewel niet weer te geven in maat en getal, reëel geacht worden.”
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat een reële kans géén aanmerkelijke kans is en stelt vast dat volgens de forensisch arts de kans op dodelijk of ernstig letsel niet kan worden uitgedrukt in een concreet percentage.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er bij een val onder voornoemde omstandigheden een aanmerkelijke kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van de primair aan hem ten laste gelegde poging doodslag en subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Zwaar lichamelijk letsel door schuld
Nu het aan verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, komt de rechtbank toe aan de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel door schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat het letsel dat verdachte als gevolg van de val heeft opgelopen (volgens het medisch dossier van het Sint Elisabeth Gasthuis: in de aangezichtsschedel breuken in het linker jukbeen, de bovenkaak en de oogkas alsmede rechts achter aan het hoofd een breuk in het rechter gewrichtsvlak tussen schedelbasis en halswervelkolom) [6] zwaar lichamelijk letsel is.
De rechtbank acht causaal verband aanwezig tussen de gedraging van verdachte en het zwaar lichamelijk letsel dat bij aangever is ontstaan. Het ingetreden gevolg kan redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend.
Vervolgens rijst de vraag of de door verdachte gegeven duw tegen het stuur van de scooter van aangever schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Concreet gaat het dan om de vraag of verdachte in de uitoefening van zijn politietaak, nl. de opsporing van strafbare feiten waaronder het aanhouden van een persoon, heeft gehandeld overeenkomstig de Politiewet 1993 en de daarin neergelegde vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Proportionaliteit en subsidiariteit
De duw tegen het stuur van de scooter van aangever valt onder de definitie van geweld zoals opgenomen in artikel 1, derde lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar. Op grond van artikel 7, eerste lid van de Politiewet 1993 is de politieambtenaar bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dat, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Op grond van het vijfde lid van voornoemde bepaling dient de uitoefening van geweld in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Oftewel: de geweldsuitoefening dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte al 22 jaar als politieagent werkt, waarvan de laatste 15 jaar als motoragent. Verdachte heeft in dat kader de Opleiding Basissurveillant Motorsurveillance (OBMS) gevolgd, waarin geïmplementeerd de Brancherichtlijn Verkeer Politie, en daarna tweemaal de eendaagse rijvaardigheidstraining motor voor politiemensen met taakaccent motorrijder (PRVT).
De rechtbank heeft kennis genomen van een notitie “Richtinggevend kader over de inzet en het optreden van politie bij achtervolgingen, tactisch volgen en geforceerde stops.” [7]
Deze notitie heeft als doel om aan politiemedewerkers een kader te bieden, waarmee het gevaar en de risico’s van een achtervolging en/of daarbij gebruikte geforceerde stopmethodes worden afgewogen tegen het belang van de aanhouding. [8] Volgens deze notitie mag enkel in zeer bijzondere (bijvoorbeeld levensbedreigende) situaties, onder zeer veilige omstandigheden en in goed overleg met een leidinggevende besloten worden tot een geforceerde stop. Er zijn een viertal geforceerde stopmethodes limitatief opgesomd, te weten: de inzet van een spijkermat, het toepassen van een ‘autoprocedure’ (het rijdend insluiten van een voertuig met drie politieauto’s of het insluiten tijdens een natuurlijke stop), het afdringen aan de voorzijde van een voertuig en het afdringen aan de achterzijde van een voertuig.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde notitie geen methode noemt voor een geforceerde stop door motoragenten. De door verdachte gehanteerde geforceerde stop maakt dan ook geen deel uit van de limitatieve opsomming van toegestane methodes.
Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van voornoemde notitie, doch hieraan gaat de rechtbank voorbij nu de inhoud hiervan in feite overeenkomt met de instructies zoals gedoceerd op de Nederlandse Politie Academie, zoals naar voren komt uit de verklaring van docent [getuige] . [9] De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte er voor had moeten zorgen dat hij op de hoogte was van alle relevante voorschriften.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van verdachte en de getuige [getuige] [10] (docent vakgebied motor en coördinator van de motoropleiding van de Nederlandse Politie Academie) ook vast dat aan motoragenten wordt gedoceerd op welke wijze zij een stopteken kunnen geven en dat er niets wordt gedoceerd over het afdwingen tot stoppen door motorsurveillanten. Dit behoort niet tot het opleidingscurriculum, aldus de getuige [getuige] . Als ter sprake komt wat men moet doen als er geen gehoor wordt gegeven aan een stopteken, wordt de cursisten volgens getuige [getuige] afgeraden om als motoragent een stop af te dwingen. De enige twee veilige methodes (zowel voor de motoragent als de aan te houden verdachte) is het blokkeren van de rijbaan bij een logische stop of het schuin voor de aan te houden verdachte gaan rijden en dan snelheid minderen.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat er inderdaad geen methoden worden gedoceerd om een aan te houden verdachte tot stoppen te dwingen. Verdachte komt zo nu en dan echter wel in de situatie waarin hij zich genoodzaakt ziet om verdachten tot stoppen te dwingen. Verdachte heeft verklaard dat hij in het verleden meerdere keren een duw tegen het stuur heeft gegeven met de bedoeling dat de aan te houden verdachte uit balans raakt, ten val komt en zich vervolgens overgeeft of te voet de vlucht voor de politie vervolgt. Eerder heeft toepassing van deze methode geen noemenswaardig letsel bij derden tot gevolg had, aldus verdachte. De keren dat hij deze methode heeft toegepast, heeft hij dit ook, conform de daarvoor geldende interne richtlijnen, gemeld bij zijn leidinggevende. Verdachte heeft nimmer te horen gekregen dat hij deze methode niet mocht toepassen of dat hij niet proportioneel had gehandeld.
De rechtbank stelt vast dat zelfs als verdachte, zoals hij heeft verklaard (maar kennelijk niet is vastgelegd in zijn personeelsdossier [11] ), deze methode eerder heeft toegepast zonder dat daardoor letsel is ontstaan, dit nog niet betekent dat verdachte ervan uit mocht gaan dat er geen risico’s aan deze methode verbonden waren.
Verdachte had moeten begrijpen dat de door hem gehanteerde stopmethode een groot risico met zich bracht dat de aan te houden verdachte letsel zou oplopen. Daarbij is niet alleen letsel zoals (ongecompliceerde) botbreuken en/of kneuzingen en/of hersenschuddingen (die allen naar vaste rechtspraak niet als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden gekwalificeerd) voorzienbaar, maar ook zwaar lichamelijk of zelfs dodelijk letsel.
Uit de omstandigheid dat op de Nederlandse Politie Academie geen geforceerde stopmethodes worden gedoceerd had verdachte moeten begrijpen dat hij als motoragent juist zeer terughoudend moet zijn met het inzetten van een geforceerde stop.
De door de verdediging aangehaalde maar in meerdere opzichten met de onderhavige zaak niet vergelijkbare uitspraak van de Ombudsman biedt naar het oordeel van de rechtbank geen steun aan de stelling van verdachte dat zijn handelen voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat deze methode binnen de politie is geaccepteerd.
De rechtbank is niet gebleken dat er sprake was van omstandigheden die maakten dat het belang van de (onmiddellijke) aanhouding van de scooterrijder diende te prevaleren boven diens veiligheid en de mogelijke gevolgen van het tegen hem toe te passen geweld.
Blijkens de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting was er geen aanleiding om te vrezen voor de veiligheid van andere weggebruikers of omstanders door het verkeersgedrag van de scooterbestuurder. Immers, verdachte heeft verklaard dat ten tijde van de achtervolging geen weggebruikers of omstanders aanwezig waren. Verdachte maakte slechts over een afstand van 80 tot 100 meter op de Paradijslaan deel uit van de achtervolging, waar hij, na een enkele poging om de scooterrijder op de geëigende wijze tot stoppen te manen, vrijwel direct een duw tegen het stuur van de scooter heeft gegeven met als doel dat de bestuurder ten val zou komen. Bovendien vond de achtervolging plaats op een tijdstip waarop weinig ander verkeer te verwachten is (woensdag om 01:00 uur ‘s-nachts) en werden andere weggebruikers geattendeerd op mogelijk gevaar door de optische en geluidssignalen van de politiemotoren en de politieauto.
Dat verdachte een andere keuze had behoren te maken blijkt ook uit de communicatie met de meldkamer om 01:28:21, als de meldkamer aan de achtervolgende agenten de vraag stelt waaruit de achtervolging is ontstaan. Het antwoord luidt: ‘In ieder geval door na een stopteken en geen helm’. De meldkamer zegt dan dat ‘het OC toch even gaat zeggen daar gaan we hem niet voor rammen. Als u het niet kunt bijhouden breken we het gewoon af. Want dat is het absoluut niet waard.’ [12] Weliswaar heeft verdachte deze communicatie niet gehoord omdat zijn mobilofoon niet werkte, maar nu verdachte in strijd met de afspraken daarover binnen de politie-eenheid – kort gezegd: ‘niet de weg op met een defect apparaat’ – toch aan de achtervolging heeft deelgenomen kan dit hem niet verontschuldigen.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de aanhouding van de scooterrijder had kunnen worden uitgesteld of achterwege gelaten, zonder dat dit onaanvaardbare gevolgen voor de rechtsorde zou meebrengen.
Gelet op voornoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte aangewende geweld en de daaraan verbonden risico’s op ernstig of dodelijk letsel niet in verhouding staan tot het daarmee beoogde doel. Het door verdachte tegen aangever gebruikte geweld voldoet derhalve niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Door een duw tegen het stuur van de scooter te geven, heeft verdachte grovelijk onvoorzichtig gehandeld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel door schuld wettig en overtuigend is bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 8 juli 2015 te Eindhoven, grovelijk onvoorzichtig, terwijl hij, verdachte, rijdende was op een motor en [slachtoffer] , zonder helm, rijdende was op een scooter, met zijn, verdachtes, hand tegen de linkerkant van het stuur van de scooter waarop die [slachtoffer] was gezeten, heeft geduwd waardoor die [slachtoffer] ten val kwam, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in het linkerjukbeen, de bovenkaak, de oogkas en de achterhoofdsknobbel, heeft bekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
-een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis.
-een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de uitoefening van zijn taak als politieagent een duw gegeven tegen het stuur van de scooter van aangever met het doel om aangever ten val te brengen, zodat hij kon worden aangehouden. Aangever heeft door deze val zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een geforceerde stopmethode en dat daarbij de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit niet zijn nageleefd.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat aangever als gevolg van de geforceerde stopmethode ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen, terwijl het voorzienbaar was dat er een reëel risico op lichamelijk letsel aan voornoemde methode verbonden was. Desgevraagd heeft verdachte ter zitting verklaard niet uit te sluiten dat hij in de toekomst deze stopmethode nogmaals zal gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt dit van een gebrek aan inzicht bij verdachte in de laakbaarheid van zijn handelwijze.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet heeft gehandeld met de intentie om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar met de intentie om een in zijn ogen verkeersgevaarlijke achtervolging te staken en een mogelijke verdachte van een poging woninginbraak in een wijk waar in die periode al meerdere woninginbraken waren gepleegd aan te houden. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat van politieambtenaren handelend optreden wordt verwacht en dat de situatie waarin verdachte is beland is ontstaan door toedoen van aangever en op meerdere momenten tijdens de achtervolging door aangever had kunnen worden beëindigd.
Verdachte heeft een blanco strafblad en heeft bijna anderhalf jaar moeten wachten op de afdoening van deze zaak. Verdachte heeft dus langdurig in onzekerheid verkeerd over de vraag of, en zo ja in hoeverre, zijn handelen als laakbaar zou worden gekwalificeerd, terwijl hij in de uitvoering van zijn taak als politieagent ongetwijfeld na 8 juli 2015 nog meerdere malen handelend heeft moeten optreden en geweld heeft moeten toepassen.
De rechtbank neemt tot slot mee dat de uitkomst van deze zaak wellicht negatieve gevolgen heeft voor de verdere carrière van verdachte bij de politie.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd.
Het taakstrafverbod ex artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing nu het bewezenverklaarde geen misdrijf betreft met een stafmaximum van zes jaar of meer en er evenmin sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen tot een bedrag van € 5.775,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.De rechtbank acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag dat de rechtbank begroot op € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering. Op basis van de thans overgelegde stukken kan niet worden beoordeeld welke blijvende medische klachten aangever heeft. Een aanhouding van de zaak voor het overleggen van nadere stukken of het inschakelen van een deskundige zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Bovendien dient bij het bepalen van de totale schadevergoeding, zoals de verdediging terecht heeft aangevoerd, ook te worden gekeken naar de rol van aangever. Aangever heeft immers, zoals hiervoor reeds besproken, ondanks een ingezette achtervolging, meerdere stoptekens genegeerd en zich aan zijn aanhouding willen onttrekken, waarna verdachte ertoe over is gegaan om hem ten val te brengen.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu een aanzienlijk deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat de benadeelde partij zijn eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f, 308 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. meer subsidiair: aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. meer subsidiair: Taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
T.a.v. meer subsidiair: Maatregel van schadevergoeding van € 2.000,- subsidiair 30 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 2.000,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 2.000,- .
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Rijksrecherche, onderzoek “Abetone” genummerd 20150056.
2.Proces-verbaal van overtreding uit het tegen aangever onder parketnummer 01.051334-16 opgemaakte strafprocesdossier welke is gevoegd bij het strafprocesdossier van verdachte.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 december 2016.
4.Aanvraagformulier medische informatie rijksrecherche Regio Zuid d.d. 17 augustus 2015, proces-verbaal pag. 77.
5.Verklaring van [slachtoffer] d.d. 23 december 2015, proces-verbaal pag. 87.
6.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 januari 2016, betreffende onderzoek naar aard, oorzaak en gevaarzetting van letsels bij de heer [slachtoffer] , proces-verbaal pag. 105
7.Proces-verbaal pag. 175.
8.Proces-verbaal pag. 176.
9.Verklaring van [getuige] d.d. 15 september 2015, proces-verbaal pag. 191-193.
10.Verklaring van [getuige] d.d. 15 september 2015, proces-verbaal pag. 191.
11.Proces-verbaal pag. 210.
12.Proces-verbaal pag. 64.