ECLI:NL:GHARL:2017:3319

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
200.197.154/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring van proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2017 uitspraak gedaan in een incident tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een proceskostenveroordeling. De zaak betreft een hoger beroep van appellanten, die in eerste aanleg door de rechtbank Overijssel waren veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de geïntimeerde, Vakantiepark Hardenberg B.V. De appellanten hebben verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de geïntimeerde, waarbij zij stelden dat de vordering in strijd is met de goede procesorde en dat de geïntimeerde geen belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere de dagvaarding en de memorie van grieven zijn ingediend. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de geïntimeerde bij uitvoerbaarverklaring zwaarder weegt dan het belang van de appellanten om de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft de incidentele vordering van de geïntimeerde toegewezen en verklaard dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de hoofdzaak is beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.197.154/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 4585878 CV EXPL 15-7838)
arrest in het incident tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren ex artikel 234 Rv van 18 april 2017
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. K.J. Coenen, kantoorhoudend te Enschede,
tegen
Vakantiepark Hardenberg B.V., handelend onder de naam Familiecamping De Belten,
gevestigd te Hardenberg,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
De Belten,
advocaat: mr. P.H. Rappa, kantoorhoudend te Hardenberg.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 26 januari 2016 en 12 april 2016 die de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 juli 2016,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord, tevens incidentele conclusie van eis (met productie)
- de incidentele conclusie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft De Belten de stukken voor het wijzen van arrest in incident overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.
2.3
De incidentele vordering van De Belten luidt:
"tot toewijzing van het verzochte;"
2.4
[appellanten] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad van Familiecamping De Belten in de kosten van deze incidentele vordering.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
De vraag waar het in dit incident om gaat is of er voldoende grond bestaat voor het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de proceskostenveroordeling in het vonnis van 12 april 2016 op de voet van artikel 234 Rv, zoals door De Belten is gevorderd. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688), voorop dat bij de beoordeling van deze vordering het volgende geldt:
(i) de eiser in het incident zal belang moeten hebben bij de door hem gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is dat belang in beginsel gegeven;
(ii) bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist;
(iii) bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing;
(iv) indien in vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken;
(v) indien een dergelijke beslissing ontbreekt - hetzij doordat in vorige instantie geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gevorderd (zoals in dit geval), hetzij doordat de rechter in vorige instantie geen gemotiveerde beslissing op die vordering heeft gegeven - geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en dient te worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i)-(iii) vermelde.
3.2
[appellanten] hebben zich verzet tegen het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Zij stellen dat de incidentele vordering in beginsel in strijd is met de goede procesorde, nu zij voor het eerst in hoger beroep is gedaan. Voorts zijn zij van mening dat Van Belten bij haar incidentele vordering geen belang heeft, nu zij dit niet gesteld heeft. [appellanten] hebben er daarentegen wel belang bij dat de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Zij wensen te voorkomen dat Van Belten zich executoriaal gaat verhalen op de vakantiewoning van [appellanten] , nu daarmee het materiële belang en het procesbelang aan [appellanten] wordt afgenomen. Voorts is volgens [appellanten] aan de zijde van Van Belten sprake van een onaanvaardbaar restitutierisico nu Van Belten een grootscheepse wijziging van de camping doorvoert waardoor de inkomsten stagneren.
3.3
Het hof stelt voorop dat - anders dan [appellanten] betogen - de omstandigheid dat de vordering tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de proceskostenveroordeling voor het eerst in hoger beroep wordt ingesteld, inherent is aan artikel 234 Rv, dat bepaalt dat indien het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, alsnog een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis kan worden ingesteld. Van strijd met de goede procesorde is derhalve in zoverre geen sprake.
3.4
Het hof constateert dat de vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling van [appellanten] tot betaling van de proceskosten betrekking heeft op een veroordeling strekkende tot betaling van een geldsom. Het belang van Van Belten bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring van die vordering is dan ook in beginsel gegeven: haar belang is erin gelegen dat zij niet op het haar krachtens de veroordeling toekomende hoeft te wachten tot die veroordeling onherroepelijk is geworden (vgl. HR 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2602). Tegenover het hiervoor aangeduide belang hebben [appellanten] (slechts) gesteld dat De Belten zich mogelijk zal verhalen op hun vakantiewoning en dat sprake is van een restitutierisico aan de zijde van Van Belten. [appellanten] hebben echter nagelaten te stellen dat, indien Van Belten zich al zou willen verhalen op de vakantiewoning van [appellanten] , het voor hen niet mogelijk is deze eventuele executoriale verkoop van hun vakantiewoning af te wenden door op enigerlei (andere) wijze tegemoet te komen aan het belang van Van Belten bij executie, zodat zij hun belang in dit kader onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt. Een restitutierisico aan de zijde van Van Belten hebben [appellanten] naar het oordeel van het hof eveneens onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat Van Belten een grootscheepse wijziging van de camping door zou voeren is daartoe onvoldoende.
3.5
Het hof komt bijgevolg tot het oordeel dat niet is gebleken van een zwaarwegend belang van [appellanten] dat opweegt tegen het belang van Van Belten bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de veroordeling tot betaling van proceskosten in het bestreden vonnis.
3.6
Uit het vorenoverwogene volgt dat de incidentele vordering voor toewijzing vatbaar is. De beslissing omtrent de proceskosten in dit incident zal het hof aanhouden totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist.

4.De beslissingHet hof:

in het incident:
verklaart uitvoerbaar bij voorraad het door de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, gewezen
vonnis van 12 april 2016, voor zover [appellanten] daarin zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Van Belten.
wijst het meer of anders gevorderde af;
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 2 mei 2017voor voortprocederen (akte/pleidooi/fourneren);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. B.J.H. Hofstee en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 april 2017.