ECLI:NL:GHARL:2017:3234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
200.179.211/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling in het belang van kinderen met traumatherapie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen een vader en zijn drie kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. drs. P.A.M. Verkuijlen, had verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A.C. Herweijer, had eerder zorgen geuit over mogelijk seksueel misbruik door de vader, wat leidde tot een deskundigenonderzoek. Dit onderzoek wees op complexe problematiek binnen het gezin en de noodzaak voor traumatherapie voor de kinderen. Het hof oordeelde dat de kinderen in alle rust hun therapie moesten kunnen volgen en dat omgang met de vader op dat moment niet in hun belang was. De vader had verzocht om inzage in stukken en om de conclusies van het deskundigenonderzoek niet mee te nemen in de beoordeling, maar het hof oordeelde dat waarheidsvinding niet het doel van deze procedure was. De beslissing van het hof benadrukte het belang van de kinderen en de noodzaak voor hen om zich te concentreren op hun behandeltrajecten zonder de druk van omgang met de vader. De kosten van het deskundigenonderzoek werden ten laste van 's Rijks kas gebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.179.211/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/378003 / FL RK 14-2108 en C/16/378005 / FL RK 14-2109)
beschikking van 11 april 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. drs. P.A.M. Verkuijlen te Sint-Oedenrode,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen: mr. D.G. Nagel te Almere, thans: mr. A.C. Herweijer te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 10 maart 2016 en 31 mei 2016 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- het deskundigenbericht van 21 oktober 2016;
- een journaalbericht van mr. Verkuijlen van 3 maart 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Herweijer van 13 maart 2017 met productie(s);
- een brief van de GI van 13 maart 2017 met producties;
- een journaalbericht van mr. Herweijer van 14 maart 2017 met productie(s).
1.3
De behandeling van de zaak is - in een deels andere samenstelling - ter zitting van 16 maart 2017 voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is mevrouw [C] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof heeft bij voornoemde tussenbeschikkingen van 10 maart 2016 en 31 mei 2016 - voor zover hier van belang - het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] (8 jaar), [de minderjarige2] (8 jaar) en [de minderjarige3] (6 jaar) afgewezen en de beslissing op het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, aangehouden en een deskundigenonderzoek gelast.
Drs. [D] (hierna: de deskundige) is door het hof als deskundige benoemd.
2.2
In het deskundigenbericht d.d. 21 oktober 2016 wordt onder het kopje "9. Forensisch psychologische beschouwing" onder meer het volgende aangegeven:
"(…) Vanuit het onderzoek van alle kinderen afzonderlijk komt naar voren dat er sprake is van complexe problematiek binnen een sterk systeem gestoorde omgeving, waardoor gesproken kan worden van zeer kwetsbare kinderen, die zich met moeite optimaal kunnen ontplooien en te maken hebben met ontwikkelingsachterstanden. Dit onderzoek maakt niet duidelijk in hoeverre in het verleden sprake is geweest van seksueel misbruik. Realiteit zijn het seksueel grenzen overschrijdend gedrag gedurende een langere periode door [de minderjarige3] en de grote angsten die de jongens hebben voor ontvoering. De complexiteit van het verstoorde gezinssysteem waarin de kinderen opgroeien met een overbelaste moeder die overtuigd blijft van de rol van vader hierin, zorgen voor voortduring van een onrustige omgeving, wat meteen de kern vormt van het probleem.
(…)
Om de huidige impasse te doorbreken en omgang tussen vader en de kinderen te bewerkstelligen is het aan te bevelen dat moeder een behandeling aangaat om de minder ontwikkelde kanten in haar persoonlijkheid aan te pakken en om te leren haar kinderen los te laten voor een contact met hun vader. Er is echter ook sprake van een complexe tevens systeemgerichte problematiek met een overbelaste ouder. Zonder eerst met moeder hierover aan de slag te gaan, blijven de kinderen onder druk staan ook als het gaat om omgang met hun vader. De kinderen moeten voelen dat beide ouders het contact met de andere ouder goedkeurt, zodat ze onbekommerd van de omgang met zowel de verzorgende als de niet-verzorgende ouder kunnen genieten.
Uit het onderzoek vanuit vader komen in principe geen contra-indicaties voor omgang naar voren. Moeder is degene die het allemaal niet aan kan en dat op de kinderen overbrengt, de omgang is dus wellicht niet mogelijk of moeilijk op te starten vanwege de problemen van moeder, niet van vader of de kinderen."
De door het hof gestelde onderzoeksvraag of er contra-indicaties zijn voor omgang tussen de vader en de kinderen, wordt door de deskundige als volgt beantwoord:
"Uit het onderzoek vanuit vader komen in principe geen contra-indicaties voor omgang naar voren. Vooralsnog is de opstelling van moeder een contra-indicatie voor omgang tussen vader en deze drie kinderen. Professionele begeleiding vanuit [E] is nodig, indien het Gerechtshof beslist om hieraan voorbij te gaan.
Op basis van de observaties van het contact is zichtbaar dat een contact met de vader niet als extreem beangstigend of negatief wordt ervaren, maar dat in de beleving van de jongens moeders beleving centraal staat voor hen. [de minderjarige2] en [de minderjarige1] wonen bij hun moeder. [de minderjarige3] verblijft in het opvoedgezin en laat vanuit de neutrale omgeving zien dat hernieuwd contact met vader haar bezighoudt. Een begeleide bezoekregeling zou hierin een optie kunnen zijn, maar dit levert op dit moment veel stress op bij de kinderen en is onder de huidige omstandigheden moeilijk/niet uitvoerbaar. Het contact met de vader wordt dan schadelijker dan dat het goed doet voor alle partijen, met name voor de kinderen."
2.3
De moeder en haar kinderen zijn in de periode van 18 december 2016 tot en met 25 februari 2017, dus nadat het deskundigenbericht reeds was afgerond, voor behandeling opgenomen bij De [E] (hierna: [E] ). In de afsluitbrief van [E] d.d. 7 maart 2017 wordt anders geconcludeerd dan in het deskundigenbericht, te weten het volgende:
"Tijdens de gezinsopname is er traumadiagnostiek verricht bij [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] . Er zijn vanuit ons zorgen omtrent de uitspraken van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdens deze traumadiagnostiek. Beide kinderen hebben, nadat ze eerst tijd nodig hadden om het praten over de traumatische gebeurtenissen te overwinnen, verteld over het seksueel misbruik door vader. Beiden konden uit zichzelf concreet vertellen over de seksuele handelingen die zij bij vader dienen te doen, dan wel vader bij hen. De jongens hebben last van traumaklachten. [de minderjarige3] waarschijnlijk ook."
De GI geeft in haar brief van 13 maart 2017 aan dat [E] bij haar heeft aangegeven dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voornoemde uitspraken onafhankelijk van elkaar gedaan hebben, dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] oprecht bang overkomen en dat het op [E] niet 'ingesproken' overkomt.
2.4
De vader is eerst ter zitting in hoger beroep geconfronteerd met dit eindverslag van [E] en hetgeen daarin is vermeld over het seksueel misbruik. Hij heeft uitdrukkelijk ontkend dat hij zijn kinderen ooit seksueel heeft misbruikt. Hij heeft het hof ter zitting verzocht:
- primair: de hierna te noemen stukken op te vragen en hem in de gelegenheid te stellen schriftelijk verweer te voeren naar aanleiding van deze stukken:
- de processen-verbaal van de politieverhoren die hebben plaatsgevonden in de strafzaak naar aanleiding van de door de moeder gedane aangifte van seksueel misbruik van de drie kinderen door de vader;
- de uitwerking van de gesprekken (vragen en antwoorden) die bij [E] met de kinderen hebben plaatsgevonden.
- subsidiair: de door de GI (bij brief van 13 maart 2017) en de moeder (bij journaalberichten van 13 en 14 maart 2017) overgelegde verslagen van [E] niet mee te nemen bij de beoordeling in de onderhavige procedure wanneer het voornoemde primaire verzoek van de vader wordt afgewezen.
De vader heeft als redenen hiervoor onder meer het volgende aangevoerd. De oorzaak van de spanning en ongerustheid die de moeder toont over mogelijke omgang tussen de vader en de kinderen wordt door de conclusies in het eindverslag van [E] opnieuw in verband gebracht met mogelijk seksueel misbruik van de kinderen door de vader. Daarom is de vader van mening dat onderzocht dient te worden of deze oorzaak van de spanning bij de moeder en de conclusies van [E] juist zijn en of de spanning bij de moeder terecht is. De strafzaak is destijds geseponeerd omdat er onvoldoende bewijs was dat er sprake zou zijn geweest van seksueel misbruik van de kinderen door de vader. De vader wil de verklaringen van de kinderen tijdens de politieverhoren vergelijken met hun verklaringen tijdens de gesprekken in het kader van het onderzoek bij [E] . Dit omdat de feiten die destijds tijdens de politieverhoren geconstateerd zijn, dezelfde zouden moeten zijn als die door [E] zijn geconstateerd. De politieverhoren waren kort na het voorval waarvan de vader beschuldigd wordt. De kinderen zijn inmiddels drie jaar ouder. De herinneringen die de kinderen nu - in therapeutische setting - hebben geuit, hoeven niet de waarheid te zijn van wat er gebeurd is.
De vader heeft als reden voor zijn subsidiaire verzoek aangevoerd dat de stukken van [E] niet bij de beoordeling door het hof dienen te worden meegenomen, omdat hij - nu hij niet beschikt over de processen-verbaal van de politieverhoren en de gesprekverslagen van [E] - geen verweer kan voeren op de conclusies van [E] .
2.5
Namens de moeder is ter zitting verzocht de verzoeken van de vader tot aanhouding van deze zaak af te wijzen en een eindbeschikking te geven, inhoudende dat het inleidend verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling wordt afgewezen. De moeder wil dat er nu rust komt in het gezin en dat de kinderen en zij in rust kunnen starten met de behandeltrajecten. De moeder stelt dat het in een normale situatie in het belang van de kinderen is om omgang met de vader te hebben, maar dat in dit geval - waarbij er een vermoeden is dat de kinderen seksueel misbruikt zijn, maar dit (nog) niet vaststaat - niet van de moeder verwacht kan worden dat zij instemt met omgang tussen de vader en de kinderen.
2.6
Het hof wijst de verzoeken van de vader af. Het hof acht het begrijpelijk dat de vader gelet op de ernst van de conclusies van [E] , inzage wil in alle stukken, mede om, zoals de vader ter zitting ook heeft bevestigd, de waarheid te kunnen vaststellen. Waarheidsvinding is echter, hoe belangrijk ook, anders dan in de eerdere strafrechtelijke procedure niet het doel van deze procedure. Bij de beoordeling van het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen, staat het belang van de kinderen voorop, wat er ook zij van het door de moeder gestelde misbruik. Het hof heeft wel middels het NIFP onderzoek getracht te achterhalen of er sprake is geweest van seksueel misbruik van de kinderen door de vader. Daarover is geen duidelijkheid gekomen in dat onderzoek. De gestelde diagnose van [E] op het punt van seksueel misbruik van de kinderen, is in het kader van hulpverlening en diagnostiek gedaan. Gezien de betwisting door de vader zal het hof voornoemde diagnose niet ten grondslag leggen aan de hier te nemen beslissing.
2.7
Naar het oordeel van het hof staat wel vast dat het gedrag van de kinderen erop wijst dat zij een trauma hebben opgelopen. Bovendien blijkt uit de verklaringen van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , zoals weergegeven in het deskundigenbericht, dat zij bang zijn voor hun vader.
[E] heeft aangegeven - en het hof acht dit ook noodzakelijk - dat het voor de ontwikkeling van de kinderen goed is dat er (voorbereidend) traumatherapie geboden wordt. [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zullen ter voorbereiding voor traumabehandeling worden aangemeld voor [F] van [E] . De moeder zal actief betrokken worden bij deze training. Daarnaast zal ook de moeder zelf starten met individuele traumabehandeling en zullen er ondersteunende gesprekken aangeboden worden aan de moeder. Ter zitting is namens de moeder verklaard dat zowel de behandeling van de kinderen als die van de moeder individueel één keer per week (in Amsterdam) zal plaatsvinden.
Het hof is van oordeel dat om de behandeling voor de kinderen te kunnen laten slagen, het voor de kinderen van groot belang is dat er in die periode rust voor hen is zodat zij zich volledig op de behandeltrajecten kunnen concentreren. Het hof acht het dan ook niet in het belang van de kinderen - die de afgelopen drie jaar geen contact hebben gehad met de vader - dat er in deze periode gestart zal worden met ontmoetingsmomenten met de vader en/of (begeleide) omgang. Het hof onderschrijft de visie van de GI dat het opstarten van omgang op dit moment voor spanning en onrust zal zorgen bij zowel de kinderen als de moeder en dat daardoor de behandeltrajecten negatief beïnvloed zullen worden.
2.8
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangs- en/of contactregeling dient te worden afgewezen. Voor zover de vader het hof heeft verzocht te bepalen voor welke tijdsduur hem het recht op omgang wordt ontzegd en onder welke voorwaarde(n) en op welke wijze de van toepassing zijnde ontzeggingsgronden teniet gedaan zouden kunnen worden, ziet het hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, hiertoe geen aanleiding. Het hof spreekt de hoop uit dat de vader aan de kinderen en de moeder de rust, tijd en ruimte kan geven die zij nodig hebben om de behandeltrajecten succesvol af te ronden. Het hof merkt daarbij op dat hoe eerder er gestart kan worden met de behandeltrajecten, des te eerder zijn de kinderen mogelijk weer in staat contacten aan te gaan waartoe zij op dit moment niet in staat zijn. Het hof gaat er hierbij vanuit dat de GI overeenkomstig haar wettelijke taak zal toezien op de belangen van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , de voortgang en het verloop van de behandeltrajecten volgt en zo nodig de maatregelen zal treffen die haar gerade voorkomen.
Kosten deskundigenonderzoek
2.9
Het hof zal - overeenkomstig de daarvoor en krachtens de wet gestelde regelingen - bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van 's Rijks kas worden gebracht.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 12 januari 2015 en 24 juli 2015, voor zover het betreft de omgangsregeling;
bepaalt dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van 's Rijks kas worden gebracht;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en H. Lenters, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 11 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.