ECLI:NL:GHARL:2017:3149

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
200.200.377/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping hoger beroep wegens niet indienen memorie van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, die in eerste aanleg gedaagden waren, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van 8 juni 2016. De curator, die in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van een bedrijf optrad, was de eiser in eerste aanleg. De appellanten hebben op 17 augustus 2016 hoger beroep ingesteld, maar hebben niet tijdig de memorie van grieven ingediend, ondanks uitstel dat hen was verleend tot 14 februari 2017. Op deze datum hebben de appellanten geen grieven ingediend, waardoor het recht om grieven te dienen is vervallen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om een memorie van eis in incidenteel appel in te dienen. Hierdoor heeft het hof het hoger beroep verworpen, omdat de appellanten geen grieven hebben ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep. Het hof heeft de appellanten ook veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 718,- aan verschotten en € 447,- aan salaris voor de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.200.377/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4823456 CV EXPL 16-2351)
arrest van 11 april 2017
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] , en
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna:
[appellanten],
advocaat: mr. M. Schlepers, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
mr. [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf geintimeerde] . te [vestigingsplaats] ,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
de curator,
advocaat: mr. P. Bluemink, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 24 februari 2016 en 8 juni 2016 van de kantonrechter bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 17 augustus 2016 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van voormeld eindvonnis van 8 juni 2016 met dagvaarding van de curator tegen de zitting van 20 december 2016. De conclusie van de appeldagvaarding strekt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de curator, kosten rechtens.
2.2
De curator heeft bij exploot van anticipatie van 27 september 2016 de eerst dienende dag vervroegd naar 11 oktober 2016.
2.3
[appellanten] stonden op de rol van 17 januari 2017 voor het nemen van de memorie van grieven. Op die datum is aan [appellanten] uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven tot 14 februari 2017, ambtshalve peremptoir.
2.4
Ter rolle van 14 februari 2017 hebben [appellanten] niet van grieven gediend en is ambtshalve akte niet-dienen (AND) verleend aan de curator.
2.5
De curator heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ex art. 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr) om op de rol van 28 februari 2017 te verzoeken een memorie van eis in incidenteel appel te mogen nemen.
2.6
Ten slotte heeft het hof arrest bepaald, te wijzen op het griffiedossier.

3.De beoordeling

3.1
In art. 133 lid 4 Rv is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.
3.2
Met ingang van 1 september 2016 zijn diverse bepalingen van het Lpr ingrijpend gewijzigd. Op grond van art. 10.1 Lpr zijn de bepalingen van het Lpr zoals die luiden met ingang van 1 september 2016 zowel van toepassing op zaken die vóór als op zaken die ná laatstgenoemde datum voor het eerst zijn ingeschreven. In art. 1.7 Lpr is bepaald dat de termijnen ambtshalve worden nageleefd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit. Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de proceshandeling te verrichten.
3.3
Op 14 februari 2017 waren de gewone uitsteltermijnen voor het nemen van de memorie van grieven verstreken. Na het ongebruikt verstrijken van die termijnen is AND verleend aan de curator, conform het bepaalde in art. 2.13 Lpr in samenhang met art. 1.7 Lpr. Daarmee is het recht voor [appellanten] om een memorie van grieven te nemen, vervallen.
3.4
Nu [appellanten] geen grieven hebben ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat het beroepen vonnis niet in strijd is met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hoger beroep van [appellanten] worden verworpen.
3.5
[appellanten] moeten in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [appellanten] dan ook veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellanten] ;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van de curator tot aan deze uitspraak op € 718,- aan verschotten en op € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. D.J. Keur en mr. J.N. Bartels en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 11 april 2017.