ECLI:NL:GHARL:2017:3127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
21-005783-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geslaagd beroep op noodweer in strafzaak met vuurwapen en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats was, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 13 juni 2015 in Utrecht, waarbij de verdachte een vuurwapen gebruikte tegen de aangever, die hem eerder had bedreigd met een mes. Het hof oordeelde dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, aangezien de aangever de verdachte had achtervolgd en had gedreigd hem te steken. Het hof concludeerde dat de verdachte redelijkerwijs mocht vrezen voor zijn leven en dat zijn handelen proportioneel was in het kader van noodweer. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor het ten laste gelegde feit van poging tot doodslag, maar werd wel veroordeeld voor het illegaal bezit van een vuurwapen. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte niet aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005783-15
Uitspraak d.d.: 7 april 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 oktober 2015 met parketnummer 16-706523-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 10-011328-13, 10-681024-14, 11-860643-12, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing omtrent de strafbaarheid van verdachte en tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1 primair:
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen van korte afstand een schot op en/of in de richting van het (boven-)lichaam van die [aangever] heeft gelost, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland. aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een doorboorde lever en/of een doorboord middenrif en/of een klaplong), heeft toegebracht, door opzettelijk met een vuurwapen van korte afstand een schot op en/of in de richting van het (boven-)lichaam van voornoemde [aangever] te lossen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen van korte afstand een schot op en/of in de richting van het (boven-)lichaam van die [aangever] heeft gelost, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2:
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te Utrecht. althans in het arrondissement
Midden-Nederland, - een of meer wapens van categorie III. te weten een revolver (type Nagant) en/of - munitie van categorie III, te weten een of meer scherpe patro(o)n(en), kaliber 7.62 mm. voorhanden heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair:
hij opof omstreeks13 juni 2015 te Utrecht,althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen van korte afstand een schotop en/ofin de richting van het (boven-)lichaam van die [aangever] heeft gelost, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2:
hij opof omstreeks13 juni 2015 te Utrecht.althans in het arrondissement
Midden-Nederland, - eenof meerwapensvan categorie III. te weten een revolver (type Nagant) en/of- munitie van categorie III, te weteneen of meerscherpe patro(o)n(en),kaliber 7.62 mm. voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer c.q. noodweerexces, dan wel putatief noodweer. Verdachte moest zich verdedigen tegen een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever. Hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
De feiten
Het hof heeft de volgende feiten vastgesteld.
Verdachte en aangever woonden ten tijde van het feit beiden bij [instelling] . Verdachte had € 50,- van aangever geleend. Enkele dagen later wilde aangever zijn geld terug. Op 12 juni 2015 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en aangever. Verdachte en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben gezien dat aangever daarbij een mes had. Getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat aangever een lang mes bij zich had en hiermee hysterisch in de richting van verdachte begon te steken. Verdachte rende weg, waarna aangever hem achtervolgde. Verdachte is daarna naar Rotterdam gegaan en heeft zich daar een vuurwapen verschaft.
De volgende dag, 13 juni 2015, toen verdachte terug was op zijn kamer in [instelling] in
Utrecht. bleek dat aangever op zoek was naar verdachte omdat hij zijn geld wilde. Er heeft die dag Whatsapp contact plaatsgevonden tussen aangever en verdachte. Uiteindelijk heeft verdachte via Whatsapp aangever geappt dat hij naar het voetbalveldje bij het schoolplein op het Maasplein moest komen. Naar eigen zeggen heeft verdachte deze afspraak gemaakt omdat hij het gevoel had dat hij aangever niet meer kon ontlopen en omdat hij € 20.- aan het aangever wilde aanbieden. Verdachte en aangever hebben elkaar ontmoet op het schoolplein op het Maasplein. Aangever vroeg direct naar zijn geld en gaf aan bereid te zijn ervoor te vechten als hij zijn geld niet zou krijgen. Verdachte toonde het vuurwapen dat hij bij zich had. Aangever liep daarop op verdachte af. Verdachte had het vuurwapen in zijn rechterhand en maakte een zwaaiende beweging met zijn rechterarm in de richting van het hoofd van aangever. Daarna rende verdachte weg. Aangever rende achter hem aan. Op grond van de ter terechtzitting van het hof getoonde camerabeelden heeft het hof vastgesteld dat verdachte wegrende, dat aangever hem op zeer korte afstand achtervolgde en dat verdachte niet op aangever uitliep. Op een gegeven moment heeft verdachte ingehouden, zich omgedraaid en daarna geschoten op het bovenlichaam van aangever.
De verklaring van verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij dacht dat aangever een mes bij zich had en dat aangever hem wilde neersteken. Verdachte heeft ook verklaard dat aangever naar hem riep dat hij hem zou neersteken. Verdachte heeft verder verklaard dat hij, mede gelet op de gebeurtenissen voorafgaand aan het schietincident, het gevoel had dat hij niet aan aangever kon ontkomen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij tijdens het wegrennen het gevoel had dat aangever vlak achter hem zat en dat hij hem aan het inhalen was. Aangever was aan het schreeuwen en verdachte hoorde dat dit steeds luider klonk.
In het overzichtsarrest van 22 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:456) heeft de Hoge Raad
- voor zover hier van belang- het volgende overwogen:
“3.4.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Er is geen "wederrechtelijke" aanranding wanneer bijvoorbeeld de politie rechtmatig dwangmiddelen toepast of wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding.
Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk.
3.5.1.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is "geboden door de noodzakelijke verdediging" worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Zeker bij deze eisen kan de persoon van degene die zich op noodweer beroept, van belang zijn. Van de ene persoon mag bijvoorbeeld op grond van zijn hoedanigheid of bijzondere vaardigheden meer worden gevergd op het vlak van de proportionaliteit dan van een ander.
3.5.2.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan dus niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken.
Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding.
Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is. Ook bij een aanranding van anderen kan zich het geval voordoen dat men zich niet behoefde te onttrekken aan de aanranding. Bovendien kan iemands hoedanigheid – bijvoorbeeld die van politieambtenaar of van een op basis van art. 53 Sv optredend persoon - hier van belang zijn.
3.5.3.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist…”
Onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding
Het hof is van oordeel dat in casu aannemelijk is geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Verdachte is de dag voor het feit door aangever bedreigd en achtervolgd met een mes. Het hof acht aannemelijk dat aangever ook op de dag van de confrontatie heeft geroepen dat hij verdachte zou gaan steken. Het hof acht tevens aannemelijk geworden dat aangever ook op de dag van de confrontatie een mes bij zich had, mede gelet op de getuigenverklaring van [getuige 2] (inhoudende dat hij na de schietpartij het mes heeft gezien en dat aangever aan een medebewoner van [instelling] had gevraagd om het mes mee te nemen).
Uit de verklaringen van zowel verdachte als aangever, de verklaring van de getuige [getuige 3] , alsmede de camerabeelden blijkt dat verdachte probeerde weg te rennen van aangever. Hiermee is voldaan aan de subsidiariteitseis. Ten aanzien van de vraag of het handelen van verdachte proportioneel was overweegt het hof dat aangever verdachte op korte afstand achtervolgde en dat verdachte niet op aangever uitliep. Nu verdachte, gelet op de confrontatie de dag ervoor alsmede op het feit dat aangever riep dat hij verdachte zou steken, redelijkerwijs mocht vrezen dat hij (in zijn rug) zou worden gestoken door aangever, is het hof ook van oordeel verdachte mocht schieten en daarmee niet disproportioneel heeft gehandeld. Daarbij komt nog, dat aangever zich geenszins heeft laten afschrikken door het vuurwapen van verdachte maar daarentegen de achtervolging heeft ingezet en verdachte gedreigd heeft neer te steken. Hieraan doet niet af dat verdachte geen vergunning had voor het bezit van het wapen. De onwettigheid van het bezit neemt niet weg dat het gebruik in dit geval gerechtvaardigd was.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aan verdachte zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het illegale bezit van een revolver. Dat het bezit van vuurwapens verboden was, wist verdachte. Dat heeft verdachte er echter niet van weerhouden om een revolver - voor gebruik gereed - voorhanden te hebben. Vanwege de gevaarzetting van vuurwapens dient tegen het illegale bezit ervan streng te worden opgetreden. Het hof neemt als strafverzwarende omstandigheid tevens in aanmerking dat sprake is geweest van het dragen van een geladen revolver op de openbare weg.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 3 april 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één (1) maand ( parketnummer 10-011328-13), de bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 28 maart 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee ( 2) maanden (parketnummer 10-681024-14) en de bij vonnis van de politierechter te Dordrecht van 28 november 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie (3) maanden (parketnummer 11-860643-12). Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een soortgelijk strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Dordrecht van 28 november 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zullen de bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 3 april 2013 en de bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 28 maart 2014 vastgestelde proeftijden met één (1) jaar worden verlengd. Wel is van belang dat verdachte nog enige vorm van reclasseringstoezicht heeft. Daarom zal het hof aan de voorwaarden, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 28 maart 2014 na te melden voorwaarde toevoegen.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.986,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. Verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14f en 14g van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Dordrecht van 28 november 2012, parketnummer 11-860643-12, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 3 april 2013 parketnummer 10-011328-13, met een termijn van één (1) jaar.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 28 maart 2014, parketnummer 10-681024-14, met een termijn van één (1) jaar.
Wijzigt de in genoemd vonnis gestelde bijzondere voorwaarde in dier voege, dat daaraan wordt toegevoegd:
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens SVG reclassering Limburg Mondriaan.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich (uiterlijk) binnen twee weken na onherroepelijk worden van dit arrest te melden bij de reclassering, SVG reclassering Limburg Mondriaan, [adres]
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Aldus gewezen door
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. M.B.T.G. Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden, griffier,
en op 7 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.