Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar vier kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.R. Roethof, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen, die op 29 april 2016 het gezag over de kinderen had beëindigd. De kinderen, die allemaal onder toezicht stonden, hadden verschillende vaders die hen niet erkend hadden. De rechtbank had de GI belast met de voogdij over de kinderen, omdat de moeder niet in staat werd geacht om de zorg voor hen op zich te nemen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2017 heeft de moeder haar verzoek tot beëindiging van het gezag over twee van haar kinderen ingetrokken, waardoor het hof haar niet-ontvankelijk verklaarde in dat verzoek. Het hof heeft vervolgens de situatie van de jongste minderjarige, [de minderjarige2], beoordeeld. Deze minderjarige had een cognitieve beperking en vertoonde gedragsproblemen, waardoor hij specifieke opvoedbehoeften had. Het hof oordeelde dat de moeder, ondanks eerdere hulpverlening, niet in staat was om aan deze behoeften te voldoen.
Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige2] was om het gezag van de moeder te beëindigen, om zo stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen. De moeder had weliswaar liefde voor haar kinderen, maar haar onmacht om hen de noodzakelijke zorg te bieden, leidde tot deze beslissing. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover het betreft de beëindiging van het gezag over [de minderjarige2].