ECLI:NL:GHARL:2017:3032

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
200.199.986/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2009, tussen zijn ouders, de moeder en de vader. De ouders hebben een affectieve relatie gehad die in 2010 is beëindigd. Na de beëindiging van de relatie is de minderjarige bij de moeder gaan wonen, maar de ouders hebben een zorg- en contactregeling afgesproken die in een ouderschapsplan is vastgelegd. De rechtbank Overijssel heeft op 23 juni 2016 bepaald dat de vader met ingang van die datum alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige is belast, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. De moeder verzoekt om gezamenlijk gezag en een uitbreiding van de omgangsregeling.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en vader in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder stelt dat er geen onaanvaardbaar risico meer bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders en dat de communicatie tussen hen is verbeterd. De vader daarentegen betoogt dat de communicatie nog steeds problematisch is en dat het in het belang van de minderjarige is dat hij alleen met het gezag wordt belast. De GI ondersteunt de vader in zijn standpunt.

Het hof oordeelt dat de vader terecht is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de aanhoudende problemen in de communicatie tussen de ouders. De moeder heeft niet aangetoond dat haar situatie structureel is verbeterd, en het hof concludeert dat het niet in het belang van de minderjarige is om de omgangsregeling te wijzigen. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.199.986/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/185102/ FA RK 16-872)
beschikking van 6 april 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.J. Hoogerwerf te Schiedam,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G. Kalk te Doetinchem,
en
Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 23 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 september 2016;
- het verweerschrift van de vader met productie(s);
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 4 oktober 2016;
- een journaalbericht van mr. Hoogerwerf van 24 oktober 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Kalk van 24 november 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Kalk van 16 februari 2017 met productie(s);
- een brief van mr. Kalk van 23 februari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Kalk van 3 maart 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen mevrouw
[C] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is in 2010 beëindigd.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009 te [B] .
[de minderjarige] is door zijn vader erkend.
3.3
Na het uiteengaan van partijen is [de minderjarige] bij de moeder gaan wonen. De ouders zijn, met behulp van een mediator, een zorg- en contactregeling overeengekomen welke ze hebben vastgelegd in een ouderschapsplan.
3.4
Bij beschikking van de voormalige rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 oktober 2011 zijn de vader en de moeder gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.5
Bij beschikking van 16 december 2011 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 2 september 2017.
3.6
Bij beschikking van 5 september 2013 is het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader bepaald. Tevens is er een zorgregeling vastgesteld waarbij de invulling en uitvoering wordt overgelaten aan de GI.
3.7
Op het moment van indienen van het onderhavige verzoek van de vader op 11 april 2016 zag de moeder [de minderjarige] feitelijk ongeveer eens per vier weken gedurende zes uren op een neutrale plek.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil het gezag en de zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] .
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader met ingang van 23 juni 2016 alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] is belast. Daarnaast heeft de rechtbank de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- eenmaal per vier weken, tot de zomervakantie gedurende vier uur wisselend in [B] en [A] en;
- na de zomervakantie gedurende zes uur in [A] te weten op: 16 juli, 13 augustus,
10 september, 8 oktober, 5 november, 3 december en;
- daarna herhalend om de vier weken alsmede op de extra dagen 25 juni, 27 augustus,
29 oktober en 19 november 2016.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
23 juni 2016. De eerste grief ziet op het gezag. De tweede grief ziet op de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] . De moeder verzoekt in hoger beroep het verzoek van de vader hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten af te wijzen, en te bepalen dat partijen gezamenlijk belast zullen blijven met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Voorts verzoekt zij te bepalen dat [de minderjarige] vanaf 1 januari 2017 bij de moeder zal zijn:
- in de periode tot de zomervakantie 2017 gedurende een weekend per twee weken van zaterdag 11.00 uur tot zondag 15.00 uur, alsmede gedurende de helft van de feestdagen, en in elke vakantie een periode van twee nachten achtereen;
- in de periode vanaf de zomervakantie 2017 gedurende een weekend per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 15.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de vader alleen heeft belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . In november 2015 is er een positieve omslag geweest in de contacten tussen partijen en de contacten tussen de vrouw en [de minderjarige] . De moeder is van mening dat er geen onaanvaardbaar risico meer bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen wanneer zij gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De verwachting van de moeder is dat de positieve ontwikkelingen zullen voortzetten en de communicatie tussen partijen verder zal verbeteren.
5.3
De vader is in tegenstelling tot de moeder van mening dat de rechtbank hem terecht alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] heeft belast. Ondanks de jarenlange inspanning van de vader is het hem niet gelukt om tot gezamenlijke afspraken te komen met de moeder over [de minderjarige] , wat wel nodig is om het gezag gezamenlijk te kunnen uitoefenen. Het contact tussen beiden is inhoudelijk niet verbeterd en van communicatie is amper sprake, aldus de vader.
5.4
De GI stelt dat er sinds maart 2014 geen samenwerking meer is tussen de moeder en de betrokken gezinsvoogden, ondanks de pogingen van de GI daartoe. Daarnaast is de communicatie tussen de ouders zo slecht dat de kans volgens de GI groot is dat [de minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders wanneer zij gezamenlijk het gezag zouden uitoefenen.
5.5
Het hof is van oordeel dat de vader terecht is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] is een kwetsbaar jongetje. [D] heeft [de minderjarige] in 2014 gediagnosticeerd met hechtingsproblematiek van het vermijdende type. Deze diagnose past bij de gesignaleerde zorgelijke sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . De communicatie tussen de ouders verloopt nog steeds dusdanig moeizaam dat het, met name voor een kwetsbaar kind als [de minderjarige] , niet verstandig is om de moeder - naast de vader - met het gezag belast te houden. De ondertoezichtstelling is jarenlang gericht geweest op het verbeteren van de communicatie, echter zonder resultaat. De ouders kunnen nog steeds onvoldoende met elkaar communiceren over belangrijke zaken wat betreft [de minderjarige] en komen niet tot overeenstemming. Als de vader contact met de moeder zoekt om te overleggen over [de minderjarige] , reageert de moeder niet. In het verleden is bemoeienis van de GI nodig geweest om een benodigde handtekening van de moeder te verkrijgen. Vanaf maart 2014 is er ook geen samenwerking meer tussen de moeder en de gezinsvoogden door de opstelling van de moeder. Daarnaast geeft de moeder geen openheid van zaken wat betreft haar drugsgebruik en wil ze niet meewerken aan het hulpverleningstraject “ [E] ” en het omgangshuis. Hierdoor ontstaat er geen verbetering in de loyaliteitsproblematiek van [de minderjarige] en de rol die de moeder hierin speelt. De moeder is in 2012/2013 gediagnosticeerd met borderline (diagnose van [F] ). De moeder stelt dat het nu goed met haar gaat en dat er verbetering zit in haar situatie, maar het hof constateert dat een onderbouwing met verifieerbare gegevens is uitgebleven. De moeder heeft in het verleden vaker periodes gekend waarin het iets beter met haar leek te gaan, maar zij is steeds teruggevallen in haar (oude) zorgelijke gedrag dat mede tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft geleid. Een dergelijk grillig patroon past bij voornoemde stoornis, terwijl deze in principe niet van voorbijgaande aard is. Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat thans sprake is van een blijvende positieve verandering in de situatie van de moeder. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder niet in staat kan worden geacht om op adequate wijze samen met de vader beslissingen met betrekking tot [de minderjarige] te nemen. Hierdoor is de kans zeer groot dat [de minderjarige] (verder) klem en verloren raakt tussen zijn ouders.
Omgangsregeling
5.6
Niet in geschil is dat de moeder recht heeft op omgang met [de minderjarige] , maar wel de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
5.7
De moeder zou graag een uitbreiding van zowel de frequentie als de duur van de huidige door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling willen. Zij vindt [de minderjarige] oud genoeg om langer dan zes uur achtereen bij haar te zijn. Een omgangsregeling met één of meerdere overnachtingen is in haar ogen heel gebruikelijk met kinderen van zeven jaar oud. De moeder is van mening dat de draagkracht van [de minderjarige] voldoende is om tot uitbreiding van de omgangsregeling te kunnen overgaan. Zij stelt dat het goed gaat met [de minderjarige] , hij zich goed ontwikkelt, hij over het algemeen goed presteert op school en dat hij geniet van de omgangsmomenten met haar en zijn halfbroertje [G] .
5.8
De vader is van mening dat een uitbreiding van de omgang op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is. Juist het feit dat de moeder [de minderjarige] vergelijkt met andere kinderen van zeven jaar oud baart de vader zorgen. [de minderjarige] is geen ‘doorsnee’-kind van zeven, maar een kwetsbaar jongetje met een belaste voorgeschiedenis. Het gevaar is nog te sterk aanwezig dat [de minderjarige] wederom een terugval zal krijgen als hij op korte termijn moet overnachten bij de moeder. De vader is van mening dat de moeder erop moet vertrouwen dat wanneer [de minderjarige] zich steviger heeft ontwikkeld er gekeken zal worden naar mogelijkheden tot uitbreiding van de omgang.
5.9
De GI is van mening dat de wens van de moeder om [de minderjarige] bij haar te laten overnachten niet reëel is en niet in het belang van [de minderjarige] . Eerder heeft [de minderjarige] wél bij de moeder overnacht en was er regelmatig sprake van dat de moeder zich niet aan de afspraken hield. Dit ging over onder andere de tijden van het terugbrengen en wie er op bezoek mocht komen tijdens de omgang. Ook heeft de moeder ondanks verzoeken daartoe steeds geweigerd inzage te geven in haar drugsgebruik. In de afgelopen periode is niet gebleken dat het beter gaat met de moeder, zoals zij zelf stelt, en zij heeft dit niet onderbouwd met stukken over betrokken hulpverlening. De veiligheid van [de minderjarige] is hierdoor tijdens overnachtingen bij de moeder niet te garanderen.
5.1
Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om de omgangsregeling zoals deze door de rechtbank is bepaald te wijzigen. Uit de behandeling van [de minderjarige] ( [H] -module van [I] en speltherapie van de [J] ) is gebleken dat [de minderjarige] erg kwetsbaar is en uit zichzelf niet beschikt over een vorm van basisveiligheid. Daarom is het voor [de minderjarige] van groot belang dat hij opgroeit in een stabiele leefomgeving waarin betrouwbaarheid, voorspelbaarheid en rust essentieel zijn. Na extra contactmomenten met de moeder bleek dat [de minderjarige] zich moeilijker kon concentreren en onrustiger werd. De stabiele persoon in [de minderjarige] ' leven is zijn vader, zodat ingezet dient te worden op verdere hechting tussen de vader en [de minderjarige] , alvorens er over een eventuele uitbreiding van de omgang kan worden nagedacht. [de minderjarige] is recent gestart met een intensieve langdurige behandeling ( [K] ). Deze behandeling zal veel van [de minderjarige] vergen en zijn aandacht en energie dient hier volledig op gericht te zijn. Bovendien heeft de moeder in het geheel niet aangetoond dat haar situatie structureel is verbeterd en dat dit ook voor haar persoonlijk functioneren geldt, terwijl dit op haar weg had gelegen. Het feit dat zij niet reageert op pogingen tot contact van zowel de vader als de GI stemt niet hoopvol. Daar komt bij dat de uitlatingen en gedragingen van moeder er geen blijk van geven dat zij zich realiseert dat [de minderjarige] niet te vergelijken is met de “gemiddelde” zevenjarige en wat dit betekent voor wat hij nodig heeft van zijn opvoeders. Dat sprake is van een relatief lange reistijd naar de moeder leidt daarom niet tot een andere conclusie.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 23 juni 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.A. Vermeulen en
J.L. Roubos, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier en is op 6 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.