Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2009, tussen zijn ouders, de moeder en de vader. De ouders hebben een affectieve relatie gehad die in 2010 is beëindigd. Na de beëindiging van de relatie is de minderjarige bij de moeder gaan wonen, maar de ouders hebben een zorg- en contactregeling afgesproken die in een ouderschapsplan is vastgelegd. De rechtbank Overijssel heeft op 23 juni 2016 bepaald dat de vader met ingang van die datum alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige is belast, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. De moeder verzoekt om gezamenlijk gezag en een uitbreiding van de omgangsregeling.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en vader in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder stelt dat er geen onaanvaardbaar risico meer bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders en dat de communicatie tussen hen is verbeterd. De vader daarentegen betoogt dat de communicatie nog steeds problematisch is en dat het in het belang van de minderjarige is dat hij alleen met het gezag wordt belast. De GI ondersteunt de vader in zijn standpunt.
Het hof oordeelt dat de vader terecht is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de aanhoudende problemen in de communicatie tussen de ouders. De moeder heeft niet aangetoond dat haar situatie structureel is verbeterd, en het hof concludeert dat het niet in het belang van de minderjarige is om de omgangsregeling te wijzigen. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst het meer of anders verzochte af.