Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de omgangsregeling na gezagsbeëindiging. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een omgangsregeling met haar minderjarige dochter, die in een pleeggezin verblijft. De rechtbank Gelderland had in 2015 bepaald dat de moeder eenmaal per drie weken contact mocht hebben met haar dochter. Echter, in de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 3 mei 2016 werd deze regeling gewijzigd naar eenmaal in de vier tot zes weken. De moeder was het hier niet mee eens en verzocht het hof om de eerdere regeling te herstellen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2017 heeft de moeder, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De GI, die als voogd is aangesteld, stelde dat de frequentie van de bezoeken te hoog was voor de ontwikkeling van de minderjarige, die gediagnosticeerd is met een reactieve hechtingsstoornis. De GI en de pleegouders gaven aan dat de minderjarige meer rust nodig had en dat de huidige regeling in haar belang was. Het hof heeft de argumenten van de GI en de pleegouders overwogen en geconcludeerd dat de wijziging van de omgangsregeling naar eenmaal in de vier tot zes weken in het belang van de minderjarige was.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om de omgangsregeling uit te breiden afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de psychologische situatie van de minderjarige en de noodzaak voor haar om voldoende tijd te hebben om te herstellen na de bezoeken aan haar moeder. Het hof heeft benadrukt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de huidige regeling haar ontwikkeling ten goede komt.