ECLI:NL:GHARL:2017:3020

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
15/01547
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kansspelbelasting en procesbelang van prijswinnaar in quiz

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de inhouding van kansspelbelasting op een gewonnen prijs in de vorm van een carrièrefonds ter waarde van € 250.000 ter discussie staat. De Belastingdienst had in 2011 kansspelbelasting ingehouden op de uitbetaling van deze prijs, die was gewonnen in een quiz. De rechtbank had geoordeeld dat de inhouding terecht was, omdat het recht op uitbetaling van de prijs pas bestond op het moment dat de winnaar kosten had gemaakt en een verzoek tot uitbetaling had ingediend. In hoger beroep stelt [X] dat hij al in 2005 een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling had moeten hebben, en dat de inhouding van kansspelbelasting eerder had moeten plaatsvinden. Het Hof oordeelt dat [X] in 2005 geen onvoorwaardelijk recht op uitbetaling had verkregen, omdat de voorwaarden voor uitbetaling nog niet waren vervuld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de kansspelbelasting terecht in 2011 is ingehouden. De zaak behandelt ook het vertrouwensbeginsel, waarbij het Hof oordeelt dat er geen in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt bij [X] dat de inhouding in 2005 had moeten plaatsvinden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het voldoen aan voorwaarden voor het verkrijgen van een prijs en de rol van de Belastingdienst in de heffing van kansspelbelasting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
nummer 15/01547
uitspraakdatum: 11 april 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 november 2015, nummer AWB 12/4524, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In 2011 is kansspelbelasting ingehouden op aan belanghebbende uitbetaalde bedragen.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen van kansspelbelasting. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017 te Arnhem. Namens belanghebbende is verschenen zijn vader mr. [A] . De Inspecteur is vertegenwoordigd door mr. [B] , drs. [C] , mr. [D] en [E] .
1.7.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
De [quiz] is een televisieprogramma waarin eerstejaars middelbare scholieren het tegen elkaar opnemen om prijzen te winnen door middel van het beantwoorden van kennisvragen.
2.2.
Belanghebbende, geboren [in] 1992, heeft [...] de [quiz] gewonnen. De hoofdprijs bestaat uit een carrièrefonds ter waarde van maximaal € 250.000 (hierna: het carrièrefonds).
2.3.
De Stichting [F] (hierna: [F] ) is eigenaar van het format van de [quiz] . De betalingen aan de prijswinnaars uit de carrièrefondsen verlopen tot mei 2010 via één van de bestuurders van [F] . Vanaf mei 2010 worden de betalingen verricht door Stichting [G] (hierna: [G] ). [H] NV (hierna: [H] ) zorgt in alle gevallen voor de financiering.
2.4.
De statuten van [G] luiden onder meer als volgt:
“Artikel 2
De stichting stelt zich ten doel: het beheer van het door [H] ter beschikking te stellen zorgfonds en de begeleiding van de winnaars van de [quiz] , die zich verzekerd weten van de zorg en begeleiding van hun opleiding en maatschappelijke carrière door middel van facilitering van hun individuele specifieke ondersteuning- en zorgbehoefte in de periode tussen het zestiende en dertigste levensjaar.
Artikel 3
Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:
Het door [H] ter beschikking te stellen zorgfonds van maximaal tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00) per hoofdprijswinnaar;
(…)”
2.5.
Per prijswinnaar wordt tussen [H] en [G] een carrière-geldovereenkomst (hierna: de carrière-geldovereenkomst) gesloten, waarin onder meer is vastgelegd dat de hoofdprijs uitsluitend bestemd is voor een carrièrefonds dat onder beheer staat van [G] . De [...] ten behoeve van belanghebbende gesloten overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
"
Carrière-geldovereenkomst(…)
- Dat de Stichting [G] in samenwerking met de Stichting [I] in opdracht van [H] de [quiz] heeft ontwikkeld, doen produceren en uitzenden, waarbij een brugklasser in casu [X] te [Z] (…) de door [H] ter beschikking gestelde hoofdprijs heeft gewonnen.
- Dat de hoofdprijs uitsluitend bestemd is voor een carrièrefonds dat onder beheer staat van het hierboven genoemde fonds [Hof: [G] ].
Komen partijen overeen:
- op eerste verzoek van het fonds zal [H] N.V. of één van haar werkmaatschappijen het door de Stichting geadviseerde carrièrebedrag op de rekening van de Stichting overmaken, dit met een maximum van € 250.000,-.
- de verplichting van [H] eindigt op het dertigste levensjaar van [X] of op een eerder moment waarop onomstotelijk vaststaat dat hij niet meer van het studiefonds gebruik zal kunnen maken.
(…) "
2.6.
Daarnaast hanteert [F] een bestuursreglement dat in veel gevallen voor gezien en akkoord is getekend door de ouders/verzorgers van de prijswinnaar (hierna: het Bestuursreglement). In het Bestuursreglement is onder meer het volgende vermeld:

Algemeen
Dit reglement is bindend van toepassing op de werkwijze van de Stichting, haar bestuursleden, de beneficienten en de [Raad van Advies].
Ten behoeve van de winnaar van de [quiz] , zoals georganiseerd door de Stichting “Kennisquiz”, wordt aan de Stichting een bedrag van maximaal € 250.000,- ter beschikking gesteld in het belang van de benificient (het Fonds).
De benificient kan, met toestemming van zijn/haar ouders of voogd een beroep doen op het Fonds, teneinde zijn/haar opleiding uit te bekostigen, danwel zijn/haar talenten en toekomstkansen te ontwikkelen en/of te realiseren.
Het verzoek wordt schriftelijk en gedocumenteerd ingediend.
De Stichting kan nadere informatie inwinnen, doch zal z.s.m. een beslissing nemen, (…). Noch de benificient, noch de ouders/verzorgers kunnen rechtstreeks beschikken over het Fonds.
Beschikbaarheid van het Fonds
Verzoeken om zorgsteun uit het Fonds kunnen gedaan worden vanaf het 16e levensjaar van de benificient tot aan het 30ste levensjaar.
In uitzonderingssituatie, uitsluitend ter beoordeling van het Bestuur, (…) kan voor het 16e levensjaar een beroep worden gedaan op het Fonds. Na het bereiken van het 30ste levensjaar vervallen alle aanspraken op het Fonds definitief. Binnen de beschikbaarheidsperiode vervallen eveneens alle aanspraken op het Fonds, indien en zodra het maximale bedrag van € 250.000,-- ten behoeve van de benificient is uitgegeven.
Voorts eindigt het recht op aanspraken uit het Fonds bij overlijden van de benificient, indien hij/zij in staat van surséance of faillissement geraakt, indien hij/zij wordt veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf.
Faciliteiten
Indien de aanspraken van de benificient op het Fonds onderworpen zijn aan fiscale heffingen, hoegenaamd dan ook, dan worden deze heffingen uit het Fonds voldaan.
(…)”
Niet in geschil is dat de ouders van belanghebbende het bestuursreglement niet hebben getekend.
2.7.
In 2006 heeft de Belastingdienst bij [F] een boekenonderzoek ingesteld naar de heffing van kansspelbelasting over het tijdvak 7 maart 2002 tot en met 31 december 2006. Op 26 april 2007 is hiervan een concept-rapport opgesteld, waarin onder meer is geconcludeerd dat de [quiz] een kansspel is als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de kansspelbelasting (hierna: Wet KSB) en dat kansspelbelasting is verschuldigd over het bedrag van de hoofdprijs, namelijk € 250.000. De gemachtigde van [F] , [J] Belastingadviseurs BV, heeft bij brief van 15 augustus 2007 gereageerd op het concept-rapport. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Daarnaast ontvangt de winnaar van de landelijke finale een voorwaardelijk recht op een carrièrefonds van maximaal € 250.000. Wij merken hierbij op dat in dit kader niet daadwerkelijk een fonds wordt volgestort met dit bedrag. Op basis van de voorwaarden van het contract, dat door alle finalisten voorafgaand aan de finale wordt ondertekend, kan de landelijke winnaar van zijn/haar zestiende tot het dertigste levensjaar een beroep doen op uitkeringen uit het carrièrefonds. Dit houdt in dat een winnaar een verzoek om honorering van kosten mag indienen. De kosten moeten zijn gemaakt in verband met zijn/haar carrière. Overigens wordt met de leeftijdsgrens door de stichting soepel omgegaan. Ook aanvragen voor het zestiende levensjaar die naar het oordeel van de stichting zien op kosten in verband de carrière worden doorgaans gehonoreerd.
Uitsluitend verzoeken die schriftelijk worden ingediend en die worden ondersteund door een (concept) factuur of een offerte komen in aanmerking om in behandeling te worden genomen door Stichting [G] . Het bestuur van Stichting [G] beoordeelt de binnengekomen aanvragen. Bij honorering van een aanvraag, wordt het betreffende bedrag door [H] aan Stichting [G] overgemaakt. Stichting [G] betaalt vervolgens het bedrag uit naar de winnaar. Wij benadrukken dat de beslissing van het Stichting [G] niet slechts een formaliteit is voor het honoreren van een aanvraag. Hieronder hebben wij een aantal voorbeelden opgenomen van het beleid.
Voorbeelden van kosten die voor declaratie in aanmerking komen zijn de kosten voor een computer, een busabonnement naar school, schoolboeken, lesgeld, een talen- of andere opleiding al dan niet in het buitenland. Kosten voor bijvoorbeeld een rijbewijs of cartridges voor de printer worden per definitie niet vergoed. De Stichting is van mening dat deze kosten niet in het kader van de carrière van de winnaar worden gemaakt.
Ook indien iemand naar het conservatorium of de dansacademie wil, zal de Stichting eerst bepalen of iemand wel voldoende getalenteerd is voor een dergelijke opleiding. (…)
(…)
Naar onze mening kwalificeren de [quiz] en het internetspel inderdaad als een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelbelasting. Wij merken hierbij op dat de Stichting eerder van mening was dat geen sprake was van een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelbelasting. De reden hiervoor is enerzijds dat de producent van het programma had aangegeven dat naar hun mening geen sprake was van een kansspel. Anderzijds wordt getoetst op leerstof die brugklas leerlingen op school wordt onderwezen. Hierdoor werd door de Stichting een beperkt kanselement aanwezig verondersteld.
Zoals vermeld bestrijdt de Stichting naar aanleiding van mededelingen van de belastingdienst en het boekenonderzoek inmiddels niet meer dat sprake is van een kansspel."
2.8.
Op 12 maart 2008 hebben [F] en de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) gesloten. De VSO is verwerkt in het definitieve rapport van het boekenonderzoek van 2 april 2008 en als bijlage daarbij gevoegd. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Register
(…)
Ik heb aan de Stichting verzocht om vanaf 1 januari 2007 op grond van artikel 7 WKB een register bij te houden waarin minimaal de volgende gegevens betreffende alle prijzen (hoofdprijzen + computers + computer internetprijsvraag) staan:
- Toekenningsmoment;
  • Prijs;
  • Waarde in het economisch verkeer van de prijs;
  • Verschuldigde kansspelbelasting;
  • Winnaar.
(…)
[H] Carrièrefondsen
De winnaar van een landelijke finale wint het recht op een carrièrefonds ter waarde van € 250.000. In het controletijdvak zijn jaarlijks twee carrièrefondsen weggegeven, (…).
Ik ben met de Stichting overeengekomen dat de heffing van kansspelbelasting over de carrièrefondsen zal plaatsvinden naar rato en op het tijdstip van uitkeringen uit de fondsen. De uitkeringen die uit de fondsen worden voldaan zijn netto uitkeringen. Daarom moet op basis van artikel 5 lid 2 WKB de kansspelbelasting gebruteerd worden. (…)
Alle aan één persoon gedane uitkeringen worden gezamenlijk als één prijs gezien zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WKB.
(…)”
2.9.
Bij e-mailbericht van 4 november 2011 heeft [H] het volgende laten weten:
“De Raad van Bestuur van [H] heeft vandaag aangegeven dat de kansspelbelasting niet ten laste van het carrièrefonds ad € 250.000 hoeft te komen. De prijswinnaar heeft daarmee maximaal € 250.000 netto te besteden uit het fonds.
De prijswinnaars hebben daarmee ook geen belang meer bij de kansspelbelasting discussie. Dat belang ligt daarmee bij [H] ( [G] ) en wij hebben geen discussie.
(…)”
2.10.
Op 8 februari 2013 hebben de ouders van een andere prijswinnaar overleg gevoerd met de heren [K] en [L] , beiden bestuurslid van [G] . Van dit overleg hebben die ouders een verslag gemaakt waarop beide bestuursleden enige aanvullingen hebben aangebracht. In het verslag is onder meer het volgende opgenomen:
“Hoe beoordeelt het bestuur een declaratie? Volgens de heer [K] met ‘common sense’. De meeste declaraties worden direct vergoed. Soms worden er declaraties besproken binnen het bestuur. En daarbij kan het voorkomen dat ook de heer [K] overruled wordt door zijn medebestuursleden. De heer [L] , een oud personeelsmanager, en mevrouw [M] hebben hun eigen invalshoek. De heer [L] ziet bij de beoordeling vooral de ‘ontwikkeling’ van de winnaar als uitgangspunt.
Op onze vraag hoeveel procent nu wordt afgewezen gaf u aan dat niet precies te kunnen zeggen, alleen dat het uitzonderingsgevallen zijn. U gaf het voorbeeld van een aanvraag van de culturele reis naar Florida, waarbij Disney, Seaworld, Cape Canaveral (Kennedy Space Centre) en de beaches worden bezocht. Niet één museum. Dit verzoek heeft het bestuur recentelijk afgewezen. Dit staat te veraf van de prijs.
(…)
Verder zei de heer [K] dat hij niet verantwoordelijk is voor wat de Belastingdienst uit zijn brieven of stukken allemaal meent te moeten concluderen. Het antwoord op vraag 8 van de vragenbrief van 24 mei 2011 van inspecteur [N] is hetzelfde als datgene wat hij hier nu verklaard. Er is geen andere mening in deze geweest, sinds er een nieuw bestuur is aangetreden na de bestuurscrisis van mei 2010. (…) De heer [K] antwoordde op 6 juni 2011: ‘kosten worden vergoed indien die geacht worden een bijdrage te leveren aan de carrièreontwikkeling van de prijswinnaar. De criteria zijn niet zeer vastomlijnd, maar in geval van twijfel wordt veelal de aanvraag gehonoreerd, wij willen als [H] niet de naam krijgen, dat wij bij het minste of geringste ‘niet thuis’ geven. Veelal gaat het om aanvragen die klip en klaar zijn en dus snel kunnen worden gehonoreerd. Dat doet ondergetekende. Indien er behoefte is aan overleg beslist het bestuur met z’n drieën. Criteria/richtlijnen staan niet op papier. Er worden aanvragen geweigerd. Twee voorbeelden daarvan als bijlage bijgevoegd.’ Bijgevoegd zijn een afwijzing ondernemingsplan en een afwijzing kosten rijbewijs.”
2.11.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende een belang heeft bij deze procedure, dat kansspelbelasting moet worden ingehouden op het tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld, dat daarvan pas sprake is als de gerechtigde een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs heeft verkregen, dat daarvan in dit geval pas sprake is op het moment dat een declaratie of offerte voor nog te maken kosten is ingediend en gehonoreerd, en dat dit betekent dat niet al bij het winnen van de finale in 2005 de prijs ter beschikking is gesteld maar dat dit steeds is gebeurd bij een positieve beslissing op een declaratie of offerte die door belanghebbende is ingediend.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende een belang heeft bij deze procedure en of terecht kansspelbelasting is ingehouden in 2011.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij een procesbelang heeft en dat de inhouding reeds in 2005 had moeten plaatsvinden. Wat betreft het tijdstip van inhouding voert belanghebbende aan dat hij in 2005 een onvoorwaardelijk vorderingsrecht heeft verkregen dat als een prijs in natura moet worden gewaardeerd. Verder betoogt belanghebbende dat bij hem in ieder geval het vertrouwen is gewekt dat de prijs in 2005 als prijs in natura naar de waarde in het economische verkeer in de belastingheffing zou moeten worden betrokken. De Inspecteur is tegenovergestelde opvattingen toegedaan.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot teruggaaf van de ingehouden kansspelbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Procesbelang
4.1.
In artikel 27f, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is bepaald dat een uit de uitspraak van de rechtbank voortvloeiende teruggaaf van ingehouden belasting wordt verleend aan degene die het beroep heeft ingesteld.
4.2.
Aangezien belanghebbende beroep heeft ingesteld, zal een uit de uitspraak van de belastingrechter voortvloeiende teruggaaf van kansspelbelasting worden verleend aan belanghebbende. Belanghebbende heeft mitsdien belang bij de onderhavige procedure. Dat de inhoudingsplichtige zich heeft verbonden om de kansspelbelasting voor eigen rekening te nemen (zie 2.9), is een kwestie van civielrechtelijke aard, die niet eraan afdoet dat op de voet van artikel 27f, lid 1, AWR teruggaaf dient plaats te vinden aan degene die beroep heeft ingesteld. Het gelijk is in zoverre aan belanghebbende.
Tijdstip van inhouding
4.3.
Ingevolge artikel 6, lid 1, Wet KSB wordt kansspelbelasting geheven door inhouding op de prijs, waarbij de inhoudingsplichtige verplicht is de belasting in te houden op het tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld (artikel 6, lid 3, Wet KSB). Het strookt met het karakter van de kansspelbelasting deze bepalingen aldus uit te leggen dat pas sprake is van het ter beschikking stellen van een prijs aan een gerechtigde tot die prijs, indien die gerechtigde een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs heeft verkregen (vgl. HR 29 juni 2007, nr. 43.108, ECLI:NL:HR:2007:AZ2862).
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen belanghebbende aan de ene, en [H] , [F] en [G] aan de andere kant, niets schriftelijk is vastgelegd over het carrièrefonds. Wel hebben [H] en [G] in juli 2005 de carrière-geldovereenkomst (zie 2.5) gesloten ten behoeve van belanghebbende. Tussen partijen is niet in geschil dat deze overeenkomst pas in 2010 bij belanghebbende en zijn ouders bekend is geworden. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbendes vader desgevraagd verklaard dat [O] , toenmalig bestuurslid van [F] , in de zomer van 2005 een spontaan huisbezoek heeft afgelegd en aan de ouders heeft verteld dat hij het format van de quiz had bedacht en dat hij dit format exploiteerde. Vervolgens hebben de ouders praktische instructies ontvangen. Declaraties konden worden ingediend bij mevrouw [P] . De ouders hebben alle declaraties volgens de instructies ingediend en geen enkele declaratie is afgewezen. Wel ontstond op een gegeven moment discussie over de omvang van het te besteden bedrag, toen belanghebbende een studie in de Verenigde Staten wilde volgen en bleek dat netto te weinig overbleef door de inhouding van kansspelbelasting.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende in 2005 niet een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs verkregen. Uit de aard van de prijs vloeit voort dat pas recht op uitbetaling bestaat als de winnaar kwalificerende kosten maakt. Belanghebbende verkrijgt pas een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van (een deel van) de prijs indien en nadat hij kosten heeft gemaakt of verschuldigd is geworden in verband met zijn opleiding of carrière, een verzoek tot uitbetaling schriftelijk en gedocumenteerd heeft ingediend bij [G] en laatstgenoemde stichting het verzoek heeft gehonoreerd. Uit hetgeen de gemachtigde ter zitting heeft verklaard en uit de gedingstukken die de indiening en afhandeling van de declaraties betreffen, blijkt dat de ouders van belanghebbende op de hoogte waren van de voorwaarden om een uitkering uit het carrièrefonds te krijgen. Dit wordt voorts bevestigd door de verklaring van de gemachtigde dat geen enkele declaratie is afgewezen. Praktisch gezien hebben belanghebbende, zijn ouders en [F] / [G] conform het Bestuursreglement gehandeld. Het Hof acht onder deze omstandigheden niet van belang dat belanghebbende en zijn ouders zich niet schriftelijk aan de voorwaarden hebben gecommitteerd.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende, anders dan hij betoogt, niet in 2005 reeds een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs heeft verkregen, zodat niet al op dat moment kansspelbelasting had moeten worden ingehouden. De aanspraak op uitbetaling van (een deel van) de prijs ontstaat pas in de latere jaren wanneer belanghebbende aan voornoemde voorwaarden heeft voldaan en [G] gehouden is tot uitbetaling. Steeds op dat moment dient kansspelbelasting geheven te worden door inhouding op (een deel van) de uitbetaalde prijs.
4.7.
Uit het vorenstaande vloeit reeds voort dat belanghebbendes betoog dat de afspraak tussen [F] en de Belastingdienst in strijd is met artikel 6, lid 3, Wet KSB, niet kan slagen, wat er verder ook zij van dit betoog. Het gelijk is in zoverre aan de Inspecteur.
Gewekt vertrouwen
4.8.
Belanghebbende stelt zich tot slot op het standpunt dat bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat in 2005 over de waarde van het carrièrefonds kansspelbelasting diende te worden ingehouden. Belanghebbende wijst op de concept-rapporten van het bij de inhoudingsplichtige gehouden boekenonderzoek en de definitieve versie van het controlerapport, en vooral op de paragraaf met de titel “Register”. Belanghebbende leidt hieruit af dat hij een prijs in natura heeft gewonnen, waarvan de waarde in het economische verkeer moet worden bepaald. Het tijdstip van verschuldigdheid moet in 2005 zijn gelegen, omdat dan de waarde in het economische verkeer van een carrièrefonds van maximaal € 250.000 had moeten worden bepaald. Dit is in lijn met het standpunt dat de Inspecteur tijdens het boekenonderzoek steeds heeft ingenomen. De Inspecteur bestrijdt dit standpunt. Om te beginnen is het Hof buiten de rechtsstrijd getreden, door belanghebbende te vragen of hij een beroep op het vertrouwensbeginsel bedoelt te doen. Het standpunt is voorts tardief; belanghebbende ontleent dit vertrouwen aan een boekenonderzoek bij een derde, en als al vertrouwen zou zijn gewekt door het in de concept-rapporten ingenomen standpunt dan is dit tijdig weggenomen door de VSO en het definitieve rapport, waaruit een ander standpunt over het tijdstip van inhouding blijkt. Bovendien is niet voldaan aan het dispositievereiste, aldus de Inspecteur.
4.9.
Het Hof verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Het Hof stelt voorop dat het bevoegd is ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen (artikel 8:69, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht). Het Hof heeft het standpunt van belanghebbende begrepen als een beroep op het vertrouwensbeginsel en gevraagd of dit correct was. Het Hof acht het standpunt niet tardief, aangezien het een juridisch standpunt is en voor de beoordeling geen nieuwe feiten of stukken zijn aangedragen. Ook is de Inspecteur prima in staat gebleken om hierop te reageren, zodat hij niet in zijn procesbelang is geschaad. Nog daargelaten of belanghebbende al in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan stukken die niet aan hem zijn gericht, kan de passage in het definitieve rapport onder de titel “Register” waarop de gemachtigde heeft gewezen, niet het gestelde vertrouwen hebben gewekt. In deze passage staat niets anders dan dat de inhoudingsplichtige een register moet gaan bijhouden, met daarin de opgesomde gegevens. De conclusie die belanghebbende aan deze passage verbindt, is redelijkerwijs niet uit deze passage af te leiden en kan derhalve uitsluitend aan belanghebbende worden toegeschreven. Het Hof wijst voorts op de afspraak tussen [F] en de Inspecteur onder de titel “Achmea Carrièrefondsen” in hetzelfde rapport. Zo de eerder bedoelde passage over het register al enig vertrouwen zou hebben gewekt, is dit door de laatstbedoelde passage volledig weggenomen. In zijn totaliteit en in samenhang met de bijlagen gelezen, biedt het definitieve rapport geen enkele basis voor het door belanghebbende gestelde vertrouwen dat het carrièrefonds van maximaal € 250.000 in 2005 gewaardeerd had moeten worden en dat over deze waarde kansspelbelasting had moeten worden ingehouden. Integendeel, er staat duidelijk dat over de carrièrefondsen naar rato en op de tijdstippen van de uitkeringen kansspelbelasting wordt geheven.
4.10.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit voort dat bij belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de inhouding in 2005 zou (moeten) plaatsvinden. Het gelijk is in zoverre aan de Inspecteur.
Conclusie tijdstip verschuldigdheid
4.11.
De conclusie over het tijdstip van verschuldigdheid van de kansspelbelasting luidt dat de inhoudingsplichtige de kansspelbelasting terecht in 2011 heeft ingehouden. In dat geval is niet in geschil dat het juiste bedrag aan kansspelbelasting is ingehouden en afgedragen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 april 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.