ECLI:NL:GHARL:2017:2986

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
200.210.171
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen voor boedelachterstand

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [appellant] en [appellante], die beiden in financiële problemen verkeren. De rechtbank Gelderland had op 16 februari 2017 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellanten niet voldaan hadden aan hun verplichtingen. Dit leidde tot een boedelachterstand van € 7.363,56, die niet binnen de reguliere looptijd van de regeling kon worden ingelopen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten onvoldoende inspanningen hadden geleverd om hun financiële situatie te verbeteren, onder andere door het niet tijdig ondertekenen van noodzakelijke documenten en het verkopen van een auto zonder toestemming van de bewindvoerder.

In hoger beroep hebben [appellant] en [appellante] verzocht om de schuldsaneringsregeling voort te zetten en het verzoek tot beëindiging af te wijzen. Het hof heeft de bewindvoerder gevraagd om een nieuwe berekening van het vrij te laten bedrag, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de eerder genoemde boedelachterstand. Het hof heeft de bewindvoerder en de appellanten in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken en heeft verdere beslissingen aangehouden tot de nieuwe berekeningen zijn gepresenteerd.

De zaak illustreert de complexiteit van schuldsaneringen en de noodzaak voor schuldenaren om actief samen te werken met hun bewindvoerders om financiële problemen op te lossen. Het hof benadrukt het belang van transparantie en samenwerking in het proces van schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.210.171
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen C05/14/647 en C/05/14/648 RdJ)
arrest van 6 april 2017
inzake
[appellant] ,
en
[appellante] ,
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
appellanten, hierna [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. A.W. van Luipen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 juli 2014 is ten aanzien van [appellant] en [appellante] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2017 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] en [appellante] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd en is bepaald dat [appellant] en [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zullen verkeren zodra dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.
1.3
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 23 februari 2017 ingekomen verzoekschrift zijn
[appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 16 februari 2017 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair: de schuldsaneringsregeling voort te zetten en het verzoek tot tussentijdse beëindiging af te wijzen, dan wel subsidiair: te bepalen dat de schuldsaneringsregeling niet wordt beëindigd, maar wordt verlengd met een periode als het hof juist acht met of zonder boedelafdracht.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 21 maart 2017 van de bewindvoerder M.R. Davidson (hierna: de bewindvoerder) alsmede van de brief van 28 maart 2017 van mr. Van Luipen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017, waarbij
[appellant] en [appellante] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat.
De bewindvoerder is eveneens verschenen. Namens de beschermingsbewindvoerder
is verschenen [persoon 1] .
2.4
Ter mondelinge behandeling heeft [appellant] een e-mailbericht van hem aan de bewindvoerder overgelegd met als bijlage een aanvraagformulier van de Belastingdienst ten aanzien van een verklaring geen privégebruik auto.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] en [appellante] tussentijds beëindigd omdat [appellant] en [appellante] niet hebben voldaan aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. Zij hebben niet rond kunnen komen van het vrij te laten bedrag waardoor een boedelachterstand van € 7.363,56 is ontstaan, dieniet binnen de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling kan worden ingelopen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor verlenging (zonder reguliere afdracht), te meer nu [appellant] zonder enig overleg met de bewindvoerder heeft bewilligd in de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst met ingang van 1 november 2016 met als gevolg een inkomensdaling en het mislopen van een eventuele transitievergoeding wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast is er, doordat [appellant] met zijn leaseauto verkeersovertredingen heeft gepleegd, door de werkgever in de eindafrekening een bedrag van € 1.995,13 in mindering gebracht op het salaris van de schuldenaar, waardoor zijn inkomen over de maand november 2016 volledig is weggevallen. Het is verwijtbaar dat de boedelachterstand deels ontstaan is doordat [appellant] , ondanks veelvuldig rappel door de bewindvoerder, niet heeft bewerkstelligd dat een verklaring eigen gebruik ten aanzien van de leaseauto werd ondertekend. Ook overigens zijn [appellant] en [appellante] de in de schuldsaneringsregeling geldende regels niet goed nagekomen. Zo is de auto van [appellante] verkocht zonder toestemming van de bewindvoerder dan wel rechter-commissaris en hebben [appellant] en [appellante] zich onvoldoende ingespannen om een goedkopere huurwoning te vinden. Dat [appellant] ter zitting heeft meegedeeld dat hij een bepaald niveau heeft en niet wenst te wonen in een wijk waarin hij zich niet thuis voelt, wijst erop dat de schuldenaren niet gemotiveerd waren en zijn om hun woonkosten te verlagen door het zoeken van een andere huurwoning, aldus de rechtbank.
3.2
Het hof oordeelt als volgt.
Ter mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder gesteld dat er nog altijd geen afdrachten worden gedaan aan de boedel en dat de achterstand in de boedelafdracht is toegenomen tot het bedrag van (inmiddels meer dan) € 7.895,-. Duidelijk is dat [appellant] en [appellante] niet in staat zijn om een achterstand tot dit bedrag tijdens de resterende duur van de schuldsaneringsregeling in te lopen. Bij het hof bestaat echter twijfel over de juistheid van het genoemde bedrag. In de Rapporten Berekening VTLB Calculator, die achter de verslagen van de bewindvoerder ex art. 318 van de Faillissementswet (Fw) zijn gevoegd, is bij het berekenen van het vrij te laten bedrag uitgegaan van een bijstandsnorm van € 925,- in 2014, € 923,-/€ 925,- in 2015 en € 934,- in 2016 (in de rapporten is vermeld dat 90% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag respectievelijk € 823,17, € 831,12,
€ 832,68 en € 841,40 bedroeg).
Artikel 295 lid 2 Fw bepaalt dat van – kort gezegd – het inkomen van de schuldenaar, onverminderd eventuele verhogingen op grond van lid 3, buiten de boedel wordt gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet als bedoeld in art. 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). In dit artikel wordt de beslagvrije voet bepaald op 90% van de toepasselijke bijstandsnorm, waarbij een aantal categorieën wordt onderscheiden. In onderhavig geval gaat het om echtgenoten, beiden in de leeftijd tussen 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd. Daarvoor geldt art. 475d lid 1 onder a Rv, met verwijzing naar de bijstandsnorm in art. 21 onder b van de Participatiewet. De bijstandsnorm voor deze groep was in 2014 € 1.359,49, in 2015 € 1.375,18 en in 2016 € 1.389,57 per maand; 90% daarvan is respectievelijk € 1.223,54, € 1.237,66 en € 1.250,61. De bewindvoerder heeft ter zitting niet kunnen verduidelijken waarom in de berekening van het vrij te laten bedrag desondanks de eerder genoemde normbedragen tot uitgangspunt zijn genomen. Daarmee is voor het hof vooralsnog onvoldoende duidelijk in hoeverre sprake is van een boedelachterstand (in de zin dat [appellant] en [appellante] niet hebben voldaan aan hun verplichting om het inkomen boven het vrij te laten bedrag aan de boedel af te dragen).
3.3
Het hof acht zich gezien het voorgaande niet voldoende geïnformeerd om te kunnen oordelen over het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] . Daarom zal het hof de bewindvoerder verzoeken om, met inachtneming van het vorenstaande, in overleg met de rechter-commissaris een nieuwe berekening van het vrij te laten bedrag (te weten de daartoe behorende beslagvrije voet als bedoeld in art. 295 lid 2 Fw) op te stellen en aan de hand daarvan opnieuw te berekenen of sprake is van een boedelachterstand.
Het hof zal vervolgens [appellant] en [appellante] in de gelegenheid stellen om te reageren op de bevindingen van de bewindvoerder en daarbij tevens actuele informatie aan het hof te verstrekken. Hierbij valt te denken aan het overleggen van een nieuw budgetplan met daarbij een concreet voorstel tot aflossing van een eventuele boedelachterstand en het overleggen van een eventueel door [appellant] getekende arbeidsovereenkomst. De beschermingsbewindvoerder zal worden verzocht informatie over het saldo op de beheerrekening te verstrekken.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
stelt de bewindvoerder in de gelegenheid om naar aanleiding van hetgeen in
rechtsoverweging 3.2 en 3.3 is overwogen
uiterlijk 20 april 2017- met afschrift aan
mr. Van Luipen en de beschermingsbewindvoerder - aan het hof verslag te doen van haar bevindingen en een nieuwe berekening (van het vrij te laten bedrag en hetgeen schuldenaren moeten of hadden moeten afdragen aan de boedel) te verstrekken;
stelt mr. Van Luipen namens [appellant] en [appellante] in de gelegenheid
uiterlijk 4 mei 2017- met afschrift aan de bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder te reageren op het nadere verslag en de nieuwe berekening(en) van de bewindvoerder en actuele informatie als in rechtsoverweging 3.3 omschreven, aan het hof te overleggen;
stelt de beschermingsbewindvoerder in de gelegenheid om
uiterlijk 4 mei 2017- met afschrift aan mr. Van Luipen en de bewindvoerder - aan het hof de in
rechtsoverweging 3.3 bedoelde informatie over het saldo op de beheerrekening te geven;
stelt de bewindvoerder in de gelegenheid om
uiterlijk 11 mei 2017- met afschrift aan
mr. Van Luipen en de beschermingsbewindvoerder - schriftelijk te reageren op de door
mr. Van Luipen en de beschermingsbewindvoerder verstrekte informatie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, B.J. Engberts en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 april 2017.