Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
primairde vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen,
subsidiair[geïntimeerde] bewijs op te dragen van de door haar gestelde schenkingen, het door haar gestelde misbruik van omstandigheden en het causaal verband daartussen en
meer subsidiair[appellante] tot bewijs toe te laten van haar stelling dat geen sprake is geweest van misbruik van omstandigheden.
primairvoor recht te verklaren dat aan de onttrekking van € 162.131,27, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, geen rechtshandeling(en) ten grondslag liggen,
subsidiairdie rechtshandeling(en) te vernietigen en
meer subsidiairvoor recht te verklaren dat genoemde onttrekking in strijd met artikel 3:68 BW is gedaan en daarmee nietig,
in alle gevallenmet veroordeling van appellante tot betaling aan geïntimeerde van € 162.131,27, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief 1komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [C] in totaal € 157.626,41 aan [appellante] heeft geschonken.
Grief 2richt zich tegen het oordeel dat [F] voldoende feiten heeft gesteld waaruit volgt dat de schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. [appellante] komt met
grief 3op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet van omstandigheden is gebleken die nopen tot een andere bewijslastverdeling dan is bepaald in artikel 7:176 BW. Ten slotte komt [appellante] met
grief 4op tegen het oordeel dat [appellante] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Bij de beoordeling van deze grieven stelt het hof het volgende voorop.
€ 31.110,-aan cashopnames.
5.De slotsom
€ 5.264,-(2 punten x tarief V (€ 2.632,-))