ECLI:NL:GHARL:2017:2874

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
200.202.091/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping hoger beroep wegens niet indienen memorie van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, woonachtig in Frankrijk, had hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had echter geen memorie van grieven ingediend, ondanks dat hem uitstel was verleend. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op de rol van 27 december 2016 was verschenen voor het nemen van de memorie van grieven, maar dat hij op de rol van 24 januari 2017 niet van grieven had gediend. Hierdoor is het recht om grieven te dienen vervallen. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant moet worden verworpen, omdat hij geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep en het beroepen vonnis niet in strijd is met rechtsregels van openbare orde. De appellant is in de proceskosten verwezen, waarbij de kosten aan de zijde van de geïntimeerde zijn begroot op € 314,- aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.202.091/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4767029 / MC EXPL 16-855)
arrest van 4 april 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] (Frankrijk),
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. Slager, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. van Rhijn, kantoorhoudend te Alkmaar.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 9 maart 2016 en 20 juli 2016 van kantonrechter bij de de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 19 oktober 2016 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormeld eindvonnis van 20 juli 2016 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 november 2016. De conclusie van de appeldagvaarding strekt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , kosten rechtens.
2.2
[appellant] stond op de rol van 27 december 2016 voor het nemen van de memorie van grieven. Op die datum is aan [appellant] uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven tot 24 januari 2017, ambtshalve peremptoir.
2.3
Ter rolle van 24 januari 2017 heeft [appellant] niet van grieven gediend en is ambtshalve akte niet-dienen (AND) verleend aan [geïntimeerde] .
2.4
[geïntimeerde] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ex art. 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr) om op de rol van 7 februari 2017 te verzoeken een memorie van eis in incidenteel appel te mogen nemen.
2.5
Ten slotte heeft het hof arrest bepaald, te wijzen op het griffiedossier.

3.De beoordeling

3.1
[appellant] is woonachtig in Frankrijk. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in art. 1 lid 1 van de Brussel I bis-Verordening, die hier van toepassing is gelet op het tijdstip waarop het geschil aanhangig is gemaakt. [appellant] was ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 19 januari 2016 woonachtig in [C] . De rechtbank Midden-Nederland was derhalve bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [geïntimeerde] ten opzichte van [appellant] in eerste aanleg, zodat het hof Arnhem-Leeuwarden thans bevoegd is kennis te nemen van het appel. De verhuizing van [appellant] naar Frankrijk heeft daarin geen verandering gebracht.
3.2
In art. 133 lid 4 Rv is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.
3.3
Met ingang van 1 september 2016 zijn diverse bepalingen van het Lpr ingrijpend gewijzigd. Op grond van art. 10.1 Lpr zijn de bepalingen van het Lpr zoals die luiden met ingang van 1 september 2016 zowel van toepassing op zaken die vóór als op zaken die ná laatstgenoemde datum voor het eerst zijn ingeschreven. In art. 1.7 Lpr is bepaald dat de termijnen ambtshalve worden nageleefd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit. Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de proceshandeling te verrichten.
3.4
Op 24 januari 2017 waren de gewone uitsteltermijnen voor het nemen van de memorie van grieven verstreken. Na het ongebruikt verstrijken van die termijnen is AND verleend aan [geïntimeerde] , conform het bepaalde in art. 2.13 Lpr in samenhang met art. 1.7 Lpr. Daarmee is het recht voor [appellant] om een memorie van grieven te nemen, vervallen.
3.5
Nu [appellant] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat het beroepen vonnis niet in strijd is met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hoger beroep van [appellant] worden verworpen.
3.6
[appellant] moet in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [appellant] dan ook veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellant] ;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 314,- aan verschotten en op € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. R.E. Weening en mr. J.N. Bartels en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 april 2017.