ECLI:NL:GHARL:2017:2857

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
16/00618
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de belastingheffing over vergoeding voor financieringsschade bij woningverkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende, die een melkveehouderij exploiteert, vernietigd en een verlies uit werk en woning vastgesteld. De inspecteur had een vergoeding voor financieringsschade, die belanghebbende ontving bij de verkoop van zijn oude woning, als winst uit onderneming aangemerkt en gecorrigeerd in de aangifte van belanghebbende. Belanghebbende betwistte deze correctie en stelde dat de vergoeding niet belastbaar was.

De zaak draait om de vraag of de inspecteur terecht de vergoeding voor financieringsschade als winst uit onderneming heeft aangemerkt. Het hof oordeelt dat de vergoeding is bedongen voor de financieringskosten van de nieuwe woning en dat deze vergoeding dus tot de winst van belanghebbende behoort. Het hof bevestigt dat de inspecteur de vergoeding in het belastingjaar 2010 moet betrekken, aangezien belanghebbende een gebroken boekjaar hanteert en de vergoeding in 2009 is ontvangen. Het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 16/00618
uitspraakdatum:
5 april 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 mei 2016, nummer LEE 15/3799, ECLI:NL:RBNNE:2016:2484, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is een verlies uit werk en woning vastgesteld. Voorts is bij beschikking heffingsrente vergoed.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 354.822 en het ondernemingsverlies vastgesteld op € 349.588.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.6
Belanghebbende heeft ter zitting toegezegd de „Overeenkomst tot aan- en verkoop van registergoed ten behoeve van de aanleg en verbreding van de N381 (provinciale weg Drachten-Drentse grens)” alsnog in het geding te brengen. Voormeld stuk is op 2 maart 2017 bij het Hof ingekomen en door het Hof ter kennisneming aan de Inspecteur gestuurd. Met ter zitting op voorhand gegeven toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Het Hof heeft ter zitting het onderzoek gesloten en de uitspraak aangekondigd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende en zijn echtgenote oefenen sinds 1 mei 2008 in de vorm van een maatschap een melkveehouderij uit. Belanghebbende hanteert voor zijn winstbepaling een gebroken boekjaar, dat loopt van 1 april tot 31 maart.
2.2.
Bij akte van 19 mei 2009 hebben belanghebbende en zijn echtgenote ten behoeve van de aanleg en verbreding van de provinciale weg N381 bij wijze van minnelijke verkoop ter voorkoming van onteigening hun boerderij met bedrijfsgebouwen, ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren, plaatselijk bekend [a-straat] 14 te [A] , alsmede diverse nabijgelegen percelen weiland, aan de Provincie Fryslân verkocht. De koopakte bevat de volgende bepaling:
„B. SCHADELOOSSTELLING
De schadeloosstelling in verband met de aan- en verkoop bedraagt totaal € 5.500.000,-(zegge: vijfmiljoenvijfhonderdduizend euro), in welk bedrag de koopsom en alle schadeloosstellingen, hoe ook genaamd, zijn begrepen, evenwel met uitzondering van eventuele vergoeding van belastingschade (…)”
2.3.
Artikel 16, eerste lid, van de koopakte luidt als volgt:
„De te betalen schadeloosstelling genoemd onder B is op basis van volledige nieuwbow van een vervangende boerderij. Verkoper heeft thans een locatie gekocht te [Z] , onder de voorwaarde van de mogelijkheid om een nieuw melkveebedrijf te kunnen bouwen. Koper, de provincie, neemt een inspanningsverplichting op zich om planologische realisatie te [Z]
mogelijk te maken.”
2.4.
Het tot de verkochte onroerende zaken behorende woongedeelte met erf en ondergrond heeft belanghebbende steeds tot zijn privévermogen gerekend. Voor het overige rekende belanghebbende de verkochte onroerende zaken tot zijn buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen. De waarde van de oude woning is minnelijk getaxeerd op een bedrag van € 190.000.
2.5.
Belanghebbende heeft het bedrag van de schadeloosstelling in 2009 ontvangen.
2.6.
Belanghebbende heeft in 2010 een vervangend melkveebedrijf gekocht aan de [b-straat] 6 te [Z] . Daar heeft hij een nieuwe woning laten bouwen. De bouwkosten hiervoor bedroegen € 420.000. Belanghebbende rekent zowel het bedrijfsgedeelte als de nieuwe woning tot zijn buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen.
2.7.
In voormelde schadeloosstellingen is een bedrag van € 105.000 begrepen aan vergoeding voor hogere financieringskosten die verbonden zijn aan de bouw van een nieuwe woning met hetzelfde woongenot als de oude woning. Deze vergoeding voor financieringsschade is namens belanghebbende berekend door ir. [B] , werkzaam bij [C] Makelaardij. De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op het verschil tussen de getaxeerde waarde van de oude woning (€ 190.000) en de fictieve (geschatte) bouwkosten van € 385.000 voor een nieuw te bouwen woning. Verder is de hoogte van de vergoeding als volgt berekend:
„Rente 6% over 195.000
€ 11.700
aftrek nieuw voor oud 10%
€ 1.170
resteert rentebedrag
€ 10.530
factor 10 ivm eignaar gebruiker
€ 105.300
afgerond €105.000,--”
2.8.
Belanghebbende en de Provincie Fryslân hebben niet vastgelegd dat belanghebbende verplicht is tot vervanging van de oude woning.
2.9.
De Inspecteur heeft de vergoeding voor financieringsschade als winst uit onderneming aangemerkt en de door belanghebbende in zijn aangifte verantwoorde winst uit onderneming over het boekjaar 2010/2011 gecorrigeerd met 1/10 deel van de door belanghebbende ontvangen vergoeding voor financieringsschade, ofwel met € 10.500. Hierbij is de Inspecteur uitgegaan van een verdeling van de totale vergoeding voor financieringsschade over een periode van tien jaren. Rekening houdend met de met deze correctie samenhangende wijziging van de MKB-winstvrijstelling van € 1.260 heeft de Inspecteur de winst uit onderneming aldus verhoogd met een bedrag van € 9.240.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur bij de aanslagregeling terecht het door hem aan het onderhavige jaar toegerekende gedeelte van de vergoeding voor financieringsschade als winst uit onderneming in aanmerking heeft genomen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat, aangezien de schadeloosstelling is betaald op basis van volledige nieuwbouw van een vervangende boerderij, de vergoeding voor financieringsschade niet zou zijn toegekend indien door belanghebbende geen nieuwe woning zou zijn aangeschaft. Er is derhalve een direct, causaal verband aanwezig tussen de vergoeding en de nieuwe, tot het ondernemingsvermogen behorende, woning. De financieringsschade is inkomensschade. De vergoeding daarvoor kan daarom niet in privé zijn genoten.
3.3.
Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd weersproken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De tot de overeengekomen schadeloosstelling behorende vergoeding van financieringsschade bestaat, zoals blijkt uit de namens belanghebbende gemaakte berekening ervan door een medewerker van [C] Makelaardij, uit de gekapitaliseerde rente over het verschil tussen de getaxeerde waarde van de oude woning en de geschatte bouwkosten van de nieuwe woning, onder toepassing van een aftrek wegens nieuw voor oud. Hieruit volgt dat deze vergoeding is bedongen en werd betaald voor aan de bouw van de nieuwe woning verbonden financieringskosten, waaraan niet afdoet dat aan de berekening en de overeenstemming tussen belanghebbende en de Provincie Fryslân geschatte bedragen ten grondslag liggen. Dit houdt in dat deze vergoeding niet zozeer haar oorzaak vond in de gedwongen verkoop van de oude woning als zodanig, als wel in de financiering van de nieuwe woning. Dit wordt niet anders doordat in de koopovereenkomst niet is neergelegd dat belanghebbende verplicht is om tot de bouw van een vervangende woning over te gaan en evenmin dat ten tijde van het sluiten van die overeenkomst ook overigens nog geen sprake was van een concrete, vervangende woning.
4.2.
Belanghebbende heeft ervoor gekozen de vervangende woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Op grond van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat de vergoeding van de financieringsschade als in zijn onderneming opgekomen bate tot zijn winst behoort en derhalve in beginsel in de heffing dient te worden betrokken.
4.3.
Vaststaat dat de schadeloosstelling in 2009 door belanghebbende is ontvangen. Aangezien belanghebbende een gebroken boekjaar hanteert, behoort de vergoeding van de financieringsschade tot de jaarwinst van 2010. In de jaren na 2010 is er geen realisatiemoment geweest. Belanghebbende had, indien hij de vergoeding in zijn aangifte voor het jaar 2010 had betrokken, wellicht een voorziening kunnen vormen, die in latere jaren zou vrijvallen, maar was daartoe niet verplicht. Nu belanghebbende daarvoor niet gekozen heeft, stond het de Inspecteur niet vrij de vergoeding in een ander jaar in de heffing te betrekken dan in het belastingjaar 2010. Indien de Inspecteur ten tijde van het regelen van de primitieve aanslag voor 2010 nog niet over voldoende gegevens beschikte om de bate te belasten, had hij dat bij wege van navordering kunnen doen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
5 april 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 april 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.