In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende, die een melkveehouderij exploiteert, vernietigd en een verlies uit werk en woning vastgesteld. De inspecteur had een vergoeding voor financieringsschade, die belanghebbende ontving bij de verkoop van zijn oude woning, als winst uit onderneming aangemerkt en gecorrigeerd in de aangifte van belanghebbende. Belanghebbende betwistte deze correctie en stelde dat de vergoeding niet belastbaar was.
De zaak draait om de vraag of de inspecteur terecht de vergoeding voor financieringsschade als winst uit onderneming heeft aangemerkt. Het hof oordeelt dat de vergoeding is bedongen voor de financieringskosten van de nieuwe woning en dat deze vergoeding dus tot de winst van belanghebbende behoort. Het hof bevestigt dat de inspecteur de vergoeding in het belastingjaar 2010 moet betrekken, aangezien belanghebbende een gebroken boekjaar hanteert en de vergoeding in 2009 is ontvangen. Het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.