Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter van 7 februari 2017, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing waren verlengd. De moeder voerde aan dat er geen sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen en dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was voor hun verzorging en opvoeding.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft meegewerkt aan de omgangsregeling tussen de kinderen en hun vader, wat heeft geleid tot zorgen over de identiteitsontwikkeling van de kinderen. De GI (gecertificeerde instelling) stelde dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was vanwege de weigering van de moeder om contact tussen de kinderen en hun vader te faciliteren. Het hof oordeelde echter dat de GI niet voldoende had onderbouwd dat er een concrete ontwikkelingsbedreiging bestond voor de kinderen. De kinderen deden het goed op school en er waren geen zorgen over hun welzijn in de thuissituatie.
Uiteindelijk heeft het hof de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat niet was gebleken van gronden die deze verlengingen rechtvaardigden. Het hof benadrukte het belang van omgang met beide ouders voor de ontwikkeling van de kinderen, maar concludeerde dat de situatie van de kinderen in hun huidige omgeving geen verlenging van de maatregelen vereiste. De beschikking van de kinderrechter werd vernietigd en de verzoeken van de GI werden alsnog afgewezen.