ECLI:NL:GHARL:2017:2819

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
200.210.979/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter van 7 februari 2017, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing waren verlengd. De moeder voerde aan dat er geen sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen en dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was voor hun verzorging en opvoeding.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft meegewerkt aan de omgangsregeling tussen de kinderen en hun vader, wat heeft geleid tot zorgen over de identiteitsontwikkeling van de kinderen. De GI (gecertificeerde instelling) stelde dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was vanwege de weigering van de moeder om contact tussen de kinderen en hun vader te faciliteren. Het hof oordeelde echter dat de GI niet voldoende had onderbouwd dat er een concrete ontwikkelingsbedreiging bestond voor de kinderen. De kinderen deden het goed op school en er waren geen zorgen over hun welzijn in de thuissituatie.

Uiteindelijk heeft het hof de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat niet was gebleken van gronden die deze verlengingen rechtvaardigden. Het hof benadrukte het belang van omgang met beide ouders voor de ontwikkeling van de kinderen, maar concludeerde dat de situatie van de kinderen in hun huidige omgeving geen verlenging van de maatregelen vereiste. De beschikking van de kinderrechter werd vernietigd en de verzoeken van de GI werden alsnog afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.210.979/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/429833/JL RK 16-829 en C/16/431735/JL RK 17-63)
beschikking van 30 maart 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. Scherpenhuijsen te Almere,
en
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Lelystad,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 7 februari 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 maart 2017;
- het verweerschrift;
- een fax met bijlage van de GI van 20 maart 2017.
2.2
Op 21 maart 2017 is [de minderjarige1]
(verder te noemen: [de minderjarige1] ) verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door een raadsheer-commissaris is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw [C] . Ook is de vader verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de verbroken affectieve relatie van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [A] ,
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010
te [A] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Tot augustus 2012 heeft er omgang plaatsgevonden tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en hun vader. De moeder heeft daarna niet meer haar medewerking willen verlenen aan de omgangsregeling.
3.3
Bij beschikking van 11 februari 2015 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling laatstelijk bij de bestreden beschikking is verlengd tot 10 februari 2018.
3.4
Bij beschikking van 3 januari 2017 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging laatstelijk is verlengd bij de bestreden beschikking tot 3 april 2017.
3.5
De kinderen zijn in een netwerkpleegezin geplaatst. Ze wonen bij hun oom en tante (moederszijde).
3.6
Op 14 maart 2017 heeft de eerste geplande begeleide omgangsregeling plaatsgevonden tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de vader.
3.7
Op 17 maart 2017 heeft de GI de kinderrechter verzocht om een nadere verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden.

4.De omvang van het geschil

De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Grief één ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling en grief twee ziet op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing dienen te worden afgewezen; kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet verenigen. Zij voert aan dat er niet is voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling. Volgens haar is er geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. Het enkele feit dat de kinderen geen contact met hun vader hebben is onvoldoende om te kunnen spreken van een concrete ontwikkelingsdreiging.
De moeder is voorts van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet in het belang van hun verzorging en opvoeding of tot onderzoek van hun geestelijke en lichamelijke gesteldheid noodzakelijk is. De moeder had door middel van een minder ingrijpende maatregel gedwongen kunnen en moeten worden om haar medewerking te verlenen aan uitvoering van de omgangsregeling. Er zijn immers geen zorgen over de kinderen in haar thuissituatie, en evenmin zijn er concrete aanwijzingen dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daarnaast is de moeder van mening dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing gedurende een te lange periode is toegewezen terwijl er in de periode dat de maatregel werd uitgevoerd weinig is gedaan.
5.4
De GI stelt dat de kinderrechter terecht heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De moeder weigert elk contact tussen de kinderen en hun vader. [de minderjarige2] denkt dat hij geen vader heeft en [de minderjarige1] praat negatief over hem. Ze lijkt daarbij vooral beïnvloed te zijn door haar moeder. De moeder stelt zich dermate beschermend jegens [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dat er mede vanwege het ontbreken van het contact met hun vader ernstige zorgen zijn over de identiteitsontwikkeling van de kinderen. De GI voert verder aan dat de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling niet kunnen worden behaald vanuit de thuissituatie bij de moeder. De moeder weigert haar medewerking aan de ondertoezichtstelling, komt de schriftelijke aanwijzing niet na, zegt afspraken af en voert diverse klachtprocedures. Vanwege de uithuisplaatsing heeft de GI thans meer zicht op de ontwikkeling van de kinderen.
5.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat niet is gebleken van gronden die een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] rechtvaardigen.
5.6
Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Uit vaste rechtspraak (onder andere HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009 en HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295) blijkt dat de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Aan de toewijzing van een dergelijke ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel, die voornamelijk tot doel heeft de omgang tussen de vader en de kinderen te begeleiden, moeten hoge motiveringseisen worden gesteld.
5.7
Het hof stelt voorop dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is om omgang met hun vader te hebben. In het algemeen is het voor de ontwikkeling van een kind essentieel dat het omgang heeft met beide ouders. Echter, enkel de stelling van de GI dat de minderjarigen ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling als ze geen contact hebben met hun biologische vader, levert geen toereikende motivering op voor een (verlenging van de) ondertoezichtstelling. De GI heeft weliswaar nog aangegeven dat er zorgen zijn over een mogelijk trauma ( [de minderjarige1] ) en de identiteitsontwikkeling ( [de minderjarige2] ), maar de GI heeft nagelaten te onderbouwen waaruit de concrete ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bestaat. Uit het (summiere) dossier blijkt dat er geen verdere zorgen zijn over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij doen het goed op school. [de minderjarige1] haalt hoge cijfers, ziet er goed verzorgd uit en heeft vriendinnen op school. [de minderjarige2] is een open jongetje, is cognitief sterk en het contact met anderen verloopt goed. De vader heeft ter zitting nog verklaard dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het goed hebben bij hun moeder.
5.8
Het hof is dan ook van oordeel dat, in het licht van het hiervoor onder 5.6 genoemde toetsingscriterium, de verlenging van de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd was en is en zal het verzoek daartoe dan ook afwijzen.
5.9
Nu een machtiging tot uithuisplaatsing nooit langer kan gelden dan de looptijd van de ondertoezichtstelling en het hof de verlenging van de ondertoezichtstelling afwijst, dient het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing derhalve ook te worden afgewezen.
5.1
Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. De moeder heeft, in afwijking van het tot dusverre door haar ingenomen standpunt, bovendien ter zitting meerdere malen aangegeven voortaan haar medewerking te zullen verlenen aan de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , ook in de situatie dat er geen sprake meer is van een ondertoezichtstelling. Zij heeft daarvoor ter zitting haar woord gegeven. De vader heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij de moeder vertrouwt in haar toezegging dat zij mee zal werken aan vrijwillige hulpverlening. Het hof gaat ervanuit dat de moeder zich zal houden aan haar ter zitting gedane toezegging. Het zou voor de kinderen zeer schadelijk kunnen zijn wanneer de moeder dat niet zou doen, nu er sprake is van een pril contactherstel. De omgangsregeling zou begeleid kunnen worden door [D] (begeleide omgangsregeling), het omgangshuis of familieleden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
7 februari 2017 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.D.S.L. Bosch en G. Jonkman, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier en is op 30 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.