Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die in hoger beroep was gegaan, had eerder een verzoek tot opheffing van het bewind ingediend bij de kantonrechter, maar dit verzoek was afgewezen. De rechthebbende was van mening dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond, aangezien zijn geestelijke toestand was verbeterd.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 14 oktober 2016 was ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 maart 2017, waarbij de rechthebbende aanwezig was met zijn advocaat, maar de overige belanghebbenden niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende sinds 2007 onder behandeling is bij een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en dat zijn toestand sinds 2013, na een opname, aanzienlijk is verbeterd.
Het hof oordeelde dat de rechthebbende voldoende had aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. De rechthebbende had in de afgelopen jaren geen financiële problemen gehad en was in staat om zijn financiën zelf te beheren. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bewind met ingang van de uitspraak opgeheven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de eerdere beschikking is voor het overige bekrachtigd.