Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de onderbewindstelling van de rechthebbenden en het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder. De rechthebbenden, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.M.M. Pater, hebben in hoger beroep de bestreden beschikkingen van de kantonrechter van 4 mei 2016 aangevochten, waarin hun verzoek om ontslag van de bewindvoerder werd afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 maart 2017, waarbij de rechthebbenden in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaat, en de bewindvoerder vertegenwoordigd werd door twee andere personen.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbenden in 2015 onder bewind zijn gesteld en dat de bewindvoerder sindsdien is aangesteld. De rechthebbenden hebben verzocht om ontslag van de bewindvoerder en benoeming van een opvolgend bewindvoerder. Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de wettelijke grondslagen voor ontslag van een bewindvoerder, zoals vastgelegd in artikel 1:448 lid 2 BW, en de vraag of er gewichtige redenen zijn voor ontslag.
Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor gewichtige redenen om de bewindvoerder te ontslaan. Hoewel de rechthebbenden de relatie met de bewindvoerder als verstoord ervaren, is er geen bewijs dat de bewindvoerder haar taken niet naar behoren heeft uitgevoerd. De communicatieproblemen tussen de rechthebbenden en de bewindvoerder zijn voornamelijk te wijten aan een gebrek aan onderlinge communicatie. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikkingen van de kantonrechter, waarbij het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder is afgewezen.