ECLI:NL:GHARL:2017:2804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
200.195.975/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en de onderbouwing van behoefte en behoeftigheid in echtscheidingsprocedures

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw die in 1992 zijn gehuwd en in 2014 zijn gescheiden. De man verzoekt het hof om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, terwijl de vrouw zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 20 april 2016 een beschikking gegeven, waartegen de man in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft zijn verzoek tot alimentatie niet voldoende onderbouwd, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn behoefte en behoeftigheid niet adequaat heeft aangetoond, ondanks dat hij verschillende behoeftelijsten heeft overgelegd. De vrouw heeft verzocht om de man in de proceskosten te veroordelen, wat het hof heeft toegewezen, gezien de tekortkomingen in de onderbouwing van de man. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de man is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.788,-- voor het salaris van de advocaat en € 314,-- voor griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.195.975/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/139329/ FA RK 15-50)
beschikking van 28 maart 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K.A. Schreurs te Goor,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Schuring te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 20 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 juli 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schreurs van 5 augustus 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schuring van 20 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schreurs van 23 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schuring van 27 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schuring van 31 januari 2017 met productie(s).
2.2
Desgevraagd heeft mr. Schreurs ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van het journaalbericht van mr. Schuring van 31 januari 2017 met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2017. Het hof heeft daarop beslist dat op die bijlagen acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en het hof mr. Schreurs de gelegenheid heeft geboden behoorlijk van die bijlagen kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen en daartoe de mondelinge behandeling voor een leespauze heeft geschorst.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Schreurs heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1992 met elkaar gehuwd. Partijen zijn in 2014 uiteen gegaan.
3.2
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift en voor zover hier van belang verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.
3.3
De man heeft de rechtbank bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, verzocht –voor zover in hoger beroep van belang– tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van het indienen van het zelfstandig verzoek als uitkering tot levensonderhoud van de man een bedrag van € 2.000,-- per maand dient te voldoen voor de duur van 12 jaren. De vrouw heeft zich tegen dat verzoek verweerd.
3.4
Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door echtscheiding.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven één, twee, drie en vier zien op de behoefte van de man. Grief vier ziet daarnaast op de draagkracht van de vrouw.De man verzoekt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, d.d. 20 april 2016 te vernietigen en opnieuw rechtdoende vast te stellen dat de behoefte aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud een bedrag van € 1.740,-- is, althans € 1.451,--, althans een bedrag door het hof te bepalen en vast te stellen dat de vrouw als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man voldoet een bedrag van € 672,-- bruto per maand, met ingang van de datum indiening van het verzoekschrift, althans met indiening van datum inschrijving echtscheiding, althans een zodanig bedrag per maand als het hof vermeent te behoren en met ingang van een door het hof te bepalen datum.
4.3
De vrouw verzoekt het hof de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

de behoefte
5.1
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van behoefte van de man is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
5.2
De man verzoekt in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, primair om aansluiting te zoeken bij de hof-norm (te weten: 60% van het netto besteedbaar inkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen minus de kosten van de kinderen). De vrouw verzet zich uitdrukkelijk tegen de toepassing van deze norm. Aangezien de man om een bijdrage van de vrouw in de kosten van zijn levensonderhoud verzoekt, ligt het in beginsel op zijn weg om aan te tonen dat hij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud. De man dient daarom zijn welstand gerelateerde behoefte te stellen en bij betwisting te onderbouwen. De man heeft in hoger beroep twee behoeftelijsten overgelegd, respectievelijk productie 11 en productie 20. De laatst ingediende behoeftelijst, productie 20, heeft hij echter niet onderbouwd door middel van stukken en de eerste ingediende behoeftelijst is ter zitting per post gemotiveerd bestreden door de vrouw. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om de door hem gestelde behoefte nader te specificeren en te voorzien van voldoende onderbouwing. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man niet voldaan heeft aan zijn stelplicht in deze.
5.3
Daarnaast is het hof met de vrouw van oordeel dat de man ook zijn behoeftigheid volstrekt niet inzichtelijk heeft gemaakt.
Blijkens de verklaring van de man ter zitting bij de rechtbank op 24 maart 2016 was de man van 2007 tot medio 2016 werkzaam bij [C] B.V. en plaatste de man, naar eigen zeggen, de omzet van die B.V. in een ander B.V. Uit de stukken blijkt voorts dat de man in 2006 werkzaam was als algemeen directeur van [D] B.V. en staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met de onderneming [E] B.V. Daarnaast blijkt dat de man inkomen uit lijfrente uitkeringen ontvangt. Ter zitting is onduidelijk gebleven waar deze B.V.('s) al dan niet gevestigd is/zijn en of de man hier inkomsten uit genereert. De man stelt dat de lijfrentes toekomen aan de twee zoons van partijen, echter onderbouwt hij deze stelling niet door middel van stukken. Ook zijn de vragen van de vrouw ten aanzien van het bezit van onroerend goed, alsmede zijn pogingen om zijn verdiencapaciteit te benutten onbeantwoord gebleven. Nu de man zijn behoefte en behoeftigheid onvoldoende heeft aangetoond is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat zijn verzoek dient te worden afgewezen.
5.4
Gelet op het vorenstaande zal het hof de overige stellingen en weren onbesproken laten.
de proceskosten
5.5
De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten van de onderhavige procedure. Het is gebruikelijk dat in procedures als de onderhavige de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt. Echter zijn er in de onderhavige procedure gronden om van dit uitgangspunt af te wijken. De man heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep partneralimentatie verzocht zonder dit verzoek deugdelijk te onderbouwen. Het is aan de man geweest om zijn behoefte en behoeftigheid voldoende aannemelijk te maken, daarin is hij ernstig tekort geschoten. De wijze van procederen aan de zijde van de man waarbij de vrouw nodeloos kosten heeft moeten maken, geeft het hof aanleiding van de gebruikelijke compensatie van de kosten af te wijken.
5.6
Derhalve zal de man in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 1.788,-- voor het salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II, à € 894,-- per punt) en op € 314,-- wegens griffierecht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
20 april 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in het hoger beroep, aan de zijde van de vrouw begroot op € 1.788,-- voor het salaris van de advocaat en op € 314,-- wegens griffierecht;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 28 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.