ECLI:NL:GHARL:2017:2803

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
200.193.962/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de bepaling van de kinderalimentatie in hoger beroep. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad die eindigde in de zomer van 2014. Ze zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2013. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de door de man te betalen kinderalimentatie te bepalen op € 724,60 per maand, met ingang van 14 januari 2016. De man heeft geen verweer gevoerd en is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de alimentatie heeft vastgesteld op het door de vrouw verzochte bedrag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man betwist de hoogte van de behoefte van de minderjarige en stelt dat hij geen structureel inkomen heeft. De vrouw daarentegen stelt dat de man zijn draagkracht onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en dat hij in staat moet worden geacht om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige.

Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij zijn verdiencapaciteit onvoldoende heeft benut. Het hof komt tot de conclusie dat de man, ondanks zijn stellingen over werkloosheid en schulden, in staat moet worden geacht om een bijdrage te leveren aan de kosten van de minderjarige. Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie vastgesteld op € 186,- per maand, met ingang van 14 januari 2016, en de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.193.962/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/408057/FL RK 16/81)
beschikking van 28 maart 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.R.H. Boasman-Trustfull te Almere,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.M.G. Maste te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 1 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juni 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Boasman-Trustfull van 26 januari 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die is beëindigd in de zomer van 2014.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2013 (hierna: [de minderjarige] ). De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.3
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift verzocht – voor zover hier van belang – de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van [de minderjarige] met ingang van 14 januari 2016 op een bedrag van € 724,60 per maand te bepalen. De man heeft geen verweer gevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 14 januari 2016 vastgesteld op € 724,60 per maand.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van [de minderjarige] , de draagkracht van de man en de daarbij in aanmerking te nemen zorgkorting. De man verzoekt het hof in zijn beroepschrift om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw met terugwerkende kracht vanaf de datum van vaststelling in eerste aanleg af te wijzen dan wel de alimentatie op nihil te stellen vanwege een gebrek aan draagkracht, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties.
4.3
De vrouw verzoekt het hof in haar verweerschrift om de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4.4
Het hof zal de grieven in hoger beroep per onderwerp beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, te weten 14 januari 2016, is in hoger beroep niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Behoefte
5.2
De man stelt dat de rechtbank bij de beoordeling van de behoefte van [de minderjarige] is uitgegaan van een te hoog netto besteedbaar gezinsinkomen aangezien de man werkloos was ten tijde van het uiteengaan van partijen. De vrouw betwist bij gebrek aan wetenschap dat de man destijds alleen een uitkering had.
5.3
Het hof zal bij de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] volgens de huidige richtlijnen en gelet op het partijdebat uitgaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen, inclusief het kindgebonden budget waarop destijds aanspraak werd gemaakt en op basis daarvan de behoefte ingevolge de tabellen eigen aandeel kosten van kinderen vaststellen.
5.4
Ter zitting is gebleken dat de man niet stond ingeschreven op het adres bij de vrouw en dat hij af en toe werk verrichtte voor een uitzendbureau. Ook is door de vrouw erkend dat zij de kosten van de woning voldeed en dat de man maar heel weinig betaalde. Slechts af en toe de boodschappen van het kleine beetje geld dat hij verdiende. Het hof ziet gelet hierop geen aanleiding om aan te nemen dat de man meer inkomen genereerde dan dat nu uit de jaaropgaven van 2014 blijkt en zoals die door de man zijn overgelegd. Het hof heeft het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man berekend aan de hand van de tarieven
2014-2. Het NBI van de man bedraagt € 349,- per maand. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
5.5
Het hof gaat uit van een NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen van € 1.268,- netto per maand, nu zij dit onweersproken heeft gesteld. Ook is onweersproken dat aanspraak bestond op een kindgebonden budget van € 84,75 per maand.
5.6
Het netto gezinsinkomen bedroeg derhalve ten tijde van de relatie in 2014 € 1.702,- per maand (€ 349,- + € 1.268,- + € 84,75). Rekening houdende met één kind en vier kinderbijslagpunten in aanmerking genomen, berekent het hof het eigen aandeel van de ouders voor het kind op basis van de tabel 2014 op € 231,- per maand. Geïndexeerd naar 2016 komt de behoefte van [de minderjarige] op een bedrag van € 236,- per maand. Niet wordt betwist dat deze behoefte van [de minderjarige] dient te worden vermeerderd met het niet-vergoede deel van de kinderopvangkosten ter hoogte van € 135,60 per maand. De behoefte van [de minderjarige] wordt derhalve vastgesteld op € 372,- per maand (€ 236,- + € 135,60).
Draagkracht van de man
5.7
De man stelt dat hij geen structureel inkomen heeft op grond waarvan een bijdrage kan worden vastgesteld. De man kan, naast de kosten die hij reeds maakt voor [de minderjarige] , geen vaste bijdrage per maand betalen. Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij schulden heeft. De vrouw heeft deze stellingen betwist en naar voren gebracht dat de man woont, blowt, kleding koopt en een auto rijdt en in elk geval moet worden uitgegaan van het inkomen dat de man redelijkerwijs kan genereren. Ze is van mening dat de man zijn inkomsten onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en zijn verdiencapaciteiten tot op heden onvoldoende heeft benut. De vrouw gaat uit van een netto-inkomen van € 2.500, inclusief vakantiegeld per maand.
5.8
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen is het hof van oordeel dat de man zijn draagkracht en/of zijn inspanningen om zijn verdiencapaciteit te benutten volstrekt onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Door de man zijn over de periode hier in geding slechts drie betaalspecificaties van het UWV overlegd, zijnde een WW-uitkering over de maanden november en december 2016, als ook januari 2017. Een nadere toelichting ontbreekt. Ook de overige lasten en/of schulden zijn niet inzichtelijk gemaakt. Gelet op het feit dat de man zijn draagkracht onvoldoende heeft onderbouwd, ziet het hof aanleiding om aan te sluiten bij de stelling van de vrouw, dat uitgegaan dient te worden van een netto-inkomen van de man van € 2.500,-, inclusief vakantiegeld. Gelet op het feit dat de vrouw onbetwist eveneens een inkomen geniet van circa € 2.500 netto per maand en in staat is om in de helft van de behoefte van [de minderjarige] te voorzien, gaat het hof er in redelijkheid vanuit dat de man eveneens ten minste in staat is om in de helft van de behoefte van [de minderjarige] te kunnen voorzien. Dit brengt met zich dat het hof de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 14 januari 2016 op een bedrag van € 186,- zal bepalen.
5.9
Aangezien hetgeen de man tot dusverre heeft betaald de verschuldigde bijdrage niet overstijgt is er geen sprake van een terugbetalingsverplichting.
5.1
Gelet op het vorenstaande zal het hof de overige stellingen en weren onbesproken laten.

6.De slotsom

6.1
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 1 april 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 14 januari 2016 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 186,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 28 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.