Het hof oordeelt als volgt. Bij beantwoording van de vraag of de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is naast een medisch oordeel ook een oordeel over de werkbelasting van de concreet uitgeoefende functie nodig. De door UWV ingeschakelde arbeidsdeskundige heeft tijdens haar onderzoek twee keer overleg gevoerd met de verzekeringsarts. Op 29 augustus 2016 heeft zij een nadere toelichting gevraagd omtrent de beperkingen en te horen gekregen dat [geïntimeerde] wat lopen betreft vooralsnog beperkt is tot 30 minuten achtereen en 4 uur per dag, voor staan geldt hetzelfde, en verder is [geïntimeerde] beperkt ten aanzien van frequent zware lasten hanteren. Volgens de verzekeringsarts dient [geïntimeerde] tussendoor even te gaan zitten.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige met [geïntimeerde] en [appellant] gesproken over de inhoud van de werkzaamheden van [geïntimeerde] . Zij heeft daaruit afgeleid dat alle werkzaamheden staand en lopend worden uitgevoerd, zittende werkzaamheden zijn er niet. Met deze informatie heeft zij op 8 september 2016 nogmaals overleg gevoerd met de verzekeringsarts die daarop heeft aangegeven dat het niet voldoende is dat [geïntimeerde] alleen even zit gedurende normale pauzes (koffie en lunch). Hij zal tussen zijn werkzaamheden door ook af en toe moeten kunnen zitten en mag niet meerdere keren achtereen een zwaarder voorwerp tillen.
De arbeidsdeskundige heeft overwogen dat de werkzaamheden dagelijks, wekelijks en jaarlijks wisselen zodat niet exact kan worden vastgesteld hoe lang [geïntimeerde] dagelijks aaneengesloten staat of loopt, en zij acht het voorstelbaar dat bij tuinonderhoud langer dan een half uur achtereen wordt gestaan. Op basis daarvan is de eigen arbeid niet volledig passend aan het opgestelde beperkingenprofiel.
Dat geldt ook voor het tillen van meerdere zwaardere voorwerpen zoals bij een verhuizing, ook al komt dat maar een enkele keer per maand voor, aldus de arbeidsdeskundige.
Het hof kan op zichzelf billijken dat de arbeidsdeskundige van UWV, gelet op de verschillende plaatsen waar [geïntimeerde] zijn werkzaamheden diende uit te voeren en de gevarieerde aard van de ook dagelijks wisselende werkzaamheden, geen onderzoek ter plekke heeft gedaan maar is afgegaan op de beschrijving van partijen. Voor zover [appellant] daarin niet volledig is geweest, heeft zij dat in hoger beroep kunnen herstellen. Echter ook met het nu overgelegde rapport van [naam arbeidsdeskundige 2] heeft [appellant] niet duidelijk gemaakt dat er zoveel zittend door [geïntimeerde] te verrichten werk is en dat de concreet te verrichten werkzaamheden ook
zo ingericht kunnen worden, dat [geïntimeerde] na een periode van maximaal een half uur lopen of staan, zonder extra pauze tussendoor, ander werk kan gaan doen waarbij hij niet hoeft te lopen of staan.
Het hof constateert voorts dat het rapport van [naam arbeidsdeskundige 2] in het geheel niet ingaat op de door de verzekeringsarts geconstateerde beperkingen. Getoetst is aan de functionele mogelijkheden lijst die de bedrijfsarts op 14 oktober 2016 heeft opgesteld, aldus het rapport van [naam arbeidsdeskundige 2] , en in die (onder 6.2.2 in het rapport opgenomen) lijst komen lopen en staan niet voor. Daarmee heeft [appellant] onvoldoende aangevoerd om het hof ertoe te brengen het deskundigenoordeel van UWV terzijde te leggen. Gevolg hiervan is dat het hof er bij de verdere beoordeling van uitgaat dat [geïntimeerde] op 7 juni 2016 nog niet volledig medisch geschikt was voor de bedongen arbeid, hierna kortweg: nog niet geheel hersteld was.