ECLI:NL:GHARL:2017:2793

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
WAHV 200.191.336
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht en bestemmingsverkeer in bestuursrechtelijke sancties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2017, gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen wegens het in strijd handelen met een geslotenverklaring op de Noodweg te Hilversum. De betrokkene stelde dat hij niet gehoord was door de officier van justitie, wat volgens hem een schending van de hoorplicht betekende. De gemachtigde voerde aan dat de inleidende beschikking onvoldoende duidelijk was over het recht om gehoord te worden, en dat de betrokkene in persoon gehoord wilde worden.

Het hof oordeelde dat de betrokkene geen verzoek tot horen had ingediend, wat volgens de wet vereist is om gehoord te worden. De gemachtigde had dit argument pas in hoger beroep aangevoerd, terwijl de kantonrechter de zaak al eerder had behandeld zonder dat de betrokkene of zijn gemachtigde aanwezig was. Het hof concludeerde dat de betrokkene niet in zijn hoorplicht was geschaad, omdat hij geen verzoek had gedaan om gehoord te worden.

Daarnaast werd de vraag van bestemmingsverkeer behandeld. De gemachtigde stelde dat de betrokkene op weg was naar een perceel waar hij honden wilde uitlaten, en dat dit als bestemmingsverkeer moest worden beschouwd. Het hof oordeelde echter dat de wens om honden uit te laten niet voldoende was om aan te tonen dat de betrokkene daadwerkelijk een concreet perceel als bestemming had. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

WAHV 200.191.336
31 maart 2017
CJIB 185356028
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 4 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde ] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 maart 2017. De gemachtigde is verschenen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen J.J. Lammers.

Beoordeling

De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen wegens schending van de hoorplicht, omdat geen rechtsregel voorschrijft dat in het beroepschrift moet worden verzocht te worden gehoord. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde gesteld dat de betrokkene de officier van justitie niet heeft verzocht te worden gehoord, omdat de tekst op de inleidende beschikking op inadequate wijze weergeeft wat het recht om te worden gehoord inhoudt en de betrokkene het beroep niet telefonisch, maar in persoon op een hoorzitting wilde toelichten. Onder verwijzing naar een arrest van het hof van 3 maart 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:1777), stelt hij zich op het standpunt dat, hoewel de betrokkene niet heeft verzocht te worden gehoord, de officier van justitie hem toch had moeten horen.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de onderhavige zaak afwijkt van de zaak die aan de orde was in het arrest van 3 maart 2017, omdat in de onderhavige zaak pas in hoger beroep is aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. De advocaat-generaal is van mening dat de schending van de hoorplicht in dit geval dan ook niet tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie hoeft te leiden.
Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV, stelt de officier van justitie, voordat op het beroep wordt beslist, de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:17, aanheft en onder d, van de Awb kan van het horen van de indiener van het beroepschrift worden afgezien, indien de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
4. De inleidende beschikking is voorzien van, voor zover hier van belang, de volgende toelichting: "Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent".
5. In het administratief beroepschrift is niet verzocht te worden gehoord. Voor zover gesteld is dat de betrokkene wel door de officier van justitie wilde worden gehoord, maar geen verzoek heeft gedaan te worden gehoord, omdat in de toelichting op de inleidende beschikking onvoldoende helder tot uitdrukking is gebracht dat de indiener van het administratief beroepschrift moet verzoeken om te worden gehoord, acht het hof de volgende omstandigheden van belang. In het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie heeft de gemachtigde van de betrokkene niet over schending van de hoorplicht geklaagd. De kantonrechter heeft de zaak van de betrokkene op 27 november 2015 en 4 april 2016 ter zitting behandeld. Op geen van deze beide zittingen is de betrokkene, dan wel diens gemachtigde, verschenen. De betrokkene is evenmin verschenen ter zitting van het hof. Eerst ter zitting van het hof heeft de gemachtigde gesteld dat hij in het recent gewezen arrest, genoemd onder overweging 1, aanleiding ziet om thans een beroep te doen op schending van de hoorplicht. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwend, acht het hof niet aannemelijk geworden dat in het onderhavige geval geen verzoek tot horen is gedaan vanwege de wijze waarop een en ander verwoord is in de toelichting op de inleidende beschikking. Nu in dit geval geen verzoek is gedaan, wordt het bezwaar verworpen.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “als bestuurder handelen in strijd met een geslotenverklaring in beide richtingen”, welke gedraging zou zijn verricht op
14 oktober 2014 om 10.33uur op de Noodweg te Hilversum met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
7. De gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat het aanvullend proces-verbaal van de verbalisant niet ziet op het voertuig van de betrokkene, nu hierin wordt gesproken over een personenvoertuig, terwijl het voertuig van de betrokkene een bedrijfsbus is. Het aanvullend proces-verbaal bevat verder ook geen kenmerkende gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het betrekking heeft op de onderhavige zaak. Voorts is de gemachtigde van mening dat er in het geval van de betrokkene sprake was van bestemmingsverkeer, omdat zijn reisdoel, het perceel waar de betrokkene honden wilde uitlaten, is gelegen aan de weg waar het voertuig geparkeerd stond. Aan dit perceel grenst een doodlopende weg en het kan alleen op die manier worden bereikt. Anders dan de verbalisant meent, kon de betrokkene geen gebruikmaken van de twee andere parkeerterreinen waarnaar in het aanvullend proces-verbaal wordt verwezen. Het terrein aan de zijde van het bos is voorzien van een verticale balk op een hoogte van 1.85 meter, waardoor de bedrijfsbus dit terrein niet kan inrijden. Het andere parkeerterrein is geen optie, omdat dit niet ligt in de directe nabijheid van het perceel waar de betrokkene de honden uitlaat en er een gevaarlijke weg moet worden overgestoken om het perceel te kunnen bereiken. Tot slot stelt de gemachtigde dat het voertuig niet op de Noodweg, maar op de Zwartebergseweg te Hilversum heeft gestaan.
8. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Soort voertuig: personenauto (…)
Merk van het voertuig: Opel (…)
Type van het voertuig: Vivaro-2 (…)
Opmerkingen ambtenaar 1: Op een zijweg van de Noodweg zag ik een personen voertuig geparkeerd staan in strijd met de geslotenverklaring (Bord C1) die geld voor deze weg.”
10. Voorts bevat het dossier een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant van
9 januari 2015, waarin het volgende staat vermeld:
"Pleegdatum: 14-10-2014
Tijdstip: 10:33 uur
Pleegplaats: Hilversum (…)
Verklaring: Hierbij verklaar ik verbalisant het volgende:
Op een zijweg van de Noodweg te Hilversum zag ik een personenvoertuig geparkeerd staan in strijd met de geslotenverklaring (bord C1 met onderbord uitgezonderd bestemmingsverkeer) die geldt voor deze weg. De weg is doodlopend en dit bord staat bij de ingang van deze weg (zie foto bijlage).
De betrokkene geeft aan een afspraak gemaakt te hebben met de leidende boswachter. Ik heb navraag gedaan binnen de Stichting Goois Natuurreservaat die grondeigenaar is van deze weg maar er is binnen het Goois Natuurreservaat niemand bekend met deze afspraak.
De betrokkene geeft aan dat dit zijn bestemming is, echter zijn, om het perceel van Stichting Goois Natuurreservaat te bereiken, op twee plaatsen, 500 meter verder op de Noodweg, twee parkeerplaatsen aangelegd."
11. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de administratieve sanctie, alsmede het aanvullende proces-verbaal van de verbalisant, betrekking hebben op de onderhavige gedraging. Dat in het aanvullend proces-verbaal wordt gesproken over een personenvoertuig, terwijl het voertuig van de betrokkene in de praktijk vaak wordt aangeduid als een bedrijfsbus, is daartoe onvoldoende. Ter zitting van het hof is gebleken dat de gemachtigde bij raadpleging van het openbaar toegankelijke deel van het kentekenregister een onjuist kenteken heeft ingevoerd en daarom geen gegevens heeft gevonden die overeenkwamen met het voertuig van de betrokkene, zijnde een Opel Vivaro. Op een door de gemachtigde ter zitting getoonde foto van het voertuig van de betrokkene kan dit voertuig ook worden herkend als een Opel Vivaro.
12. Ingevolge artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 wordt onder bestemmingsverkeer verstaan:
"bestuurders wier reisdoel één of meer bepaalde percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een door verkeerstekens aangegeven geslotenverklaring voor bepaalde categorieën bestuurders en die slechts via deze weg zijn te bereiken alsmede bestuurders van lijnbussen".
Indien een bestuurder, zoals in het onderhavige geval in strijd met een geslotenverklaring een weg inrijdt, mag van hem worden verlangd dat hij desgevraagd aannemelijk kan maken dat zijn reisdoel een concreet perceel betreft dat aan of in de directe nabijheid van die weg is gelegen. Dat de bestuurder van het voertuig ter plaatse honden wilde uitlaten is daartoe onvoldoende, omdat de wens tot het uitlaten van honden niet behelst dat de bestuurder op enigerlei wijze gebonden is aan een concreet perceel. Aldus is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. De sanctie is terecht opgelegd.
13. Tot slot heeft de gemachtigde ter zitting van het hof nog aangevoerd dat de gedraging niet is verricht op de Noodweg, maar op een zijstraat hiervan, geheten de Zwartebergseweg. Blijkens een foto in het dossier, betreft dit een onverharde weg. In het zaakoverzicht is als toelichting van de verbalisant opgenomen dat het voertuig van de betrokkene geparkeerd stond op een zijweg van de Noodweg in strijd met de geslotenverklaring die geldt voor deze weg. Volgens ter zitting getoonde schermafdrukken van GoogleMaps is deze onverharde zijweg Zwartebergseweg geheten. Gelet op de omstandigheid dat dit bezwaar pas in hoger beroep naar voren is gebracht en hetgeen van de zijde van de betrokkene steeds naar voren is gebracht, is het voor hem van meet af aan duidelijk geweest op welke gedraging en locatie de administratieve sanctie betrekking heeft en is de betrokkene in zoverre niet in enig belang geschaad, zodat het hof geen aanleiding ziet om hieraan enig rechtsgevolg te verbinden.
14. Het hof komt tot de slotsom dat het beroep tegen de administratieve sanctie ongegrond is. Het hof ziet geen aanleiding voor veroordeling van een partij tot vergoeding van proceskosten.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot een proceskostenveroordeling af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.