Uitspraak
[appellante],
de Rabobank,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte uitlating producties aan de zijde van [appellante] ;
- de antwoordakte tevens akte overlegging producties aan de zijde van de Rabobank;
- de antwoordakte aan de zijde van [appellante] .
Vervolgens hebben partijen stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.De vaststaande feiten
€ 300.000,-. Bij deze aanvraag werden salarisspecificaties van [C] en [appellante] overgelegd. [appellante] zou blijkens de bij de hypotheekaanvraag overgelegde salarisspecificaties een dienstverband hebben bij deze kringloopwinkel en € 3.200,- bruto per vier weken verdienen. Op 11 april 2014 zijn op verzoek van de Rabobank werkgeversverklaringen ten aanzien van [C] en [appellante] aan de Rabobank verstrekt.
“
ConclusieMevrouw werkt voor het bedrijf (handelsonderneming [D] ) van haar vriend en hoewel het salaris hoog is kan het bedrag wel door de heer [C] verklaard worden. Feit blijft dat meneer als eigenaar van [D] zelf de hoogte van het salaris van zijn personeel kan bepalen (in dit geval zijn vriendin). De ontvangst van de salarisbetaling is niet geheel sluitend. Dit komt vooral omdat eerst een gedeelte via de Rabobank is ontvangen en daarna een gedeelte via de Regiobank. Hierdoor is er niet altijd een duidelijke relatie tussen de geldstromen en haar salaris.Tijdens het gesprek had ik het idee dat de klant zich van de “domme” hield. Mevrouw heeft niets gezegd behalve dat ze er geen verstand van heeft.Door ons [F] en [G] wordt, naar aanleiding van de bevindingen en het gesprek het volgende geconcludeerd:thans niet kunnen bewijzen of door de klanten “Valsheid in geschrifte” is gepleegd op grond waarvan de Rabobank aangifte zou kunnen doen.De administratie van de klant lijkt een “rommeltje”. Door onduidelijke vastlegging en ondoorzichtige betaalstromen kan niet alles worden verklaard. Maar dit is meer voor de belastingdienst om hier een oordeel over te geven. Maar er is geen bewijs dat de klant niet integer handelt.Aan het eind van het gesprek de klant medegedeeld dat de bank de klant niet kan financieren omdat de continuïteit van de ontvangsten van het PGB budget mijns inziens niet vast te stellen is. Aangegeven dat de bank het risico te hoog acht en hier geen financiering op kan verstrekken.”
“
Beste [appellante] ,Tijdens een controle van jouw gegevens is door Knab in het interbancaire waarschuwingssysteem financiële instellingen geraadpleegd. Hierin zijn persoonsgegevens opgenomen van personen die direct of indirect betrokken zijn geweest bij incidenten, waarbij misbruik is gemaakt van het stelsel van financiële dienstverlening.(…)Deze registratie is gedaan naar aanleiding van een incident dat geregistreerd is in dit systeem door de afdeling Veiligheidszaken van Rabobank. Aangezien Knab niet in verband gebracht wenst te worden met personen die (vermoedelijk) betrokken zijn (geweest) bij strafbare activiteiten wensen wij onze relatie met je niet te continueren. Knab zal de zakelijke rekening met nummer (….) per heden opheffen.”
3.Het geding in eerste aanleg
4.De bespreking van de grieven
grieven II en III, die zich keren tegen het oordeel van de voorzieningenrechter over het ontbreken van een eigen spoedeisend belang en de schending van artikel 21 Rv. heeft [appellante] dan ook geen belang. Het hof zal hetgeen [appellante] ter toelichting op die grieven heeft aangevoerd wel betrekken voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de vorderingen van [appellante] .
grieven I en IVstelt [appellante] de vraag of de Rabobank haar ten onrechte heeft geregistreerd aan de orde. Zij betoogt dat dit het geval is. Zij is niet betrokken geweest bij de opgave van valse gegevens door [C] in het kader van de financieringsaanvragen. Bij de aanvraag voor een persoonlijke lening is zij niet betrokken geweest. De strafzaak tegen haar is niet voor niets geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Bovendien is een registratie voor de duur van acht jaar niet proportioneel, aldus [appellante] . Het hof dient zich in dit kort geding dan ook te buigen over de vraag of voorshands voldoende aannemelijk is dat de Rabobank in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen dat aan de voorwaarden voor opname van de gegevens van [appellante] in (met name) het EVR is voldaan.
- een vast contract met een inkomen van € 3.200,- bruto per vier weken- niet overeenkwamen met de werkelijke situatie. Het hof acht voorshands dan ook aannemelijk dat [appellante] er in elk geval in de loop van het gesprek mee bekend raakte dat die gegevens, die mede namens haar aan de Rabobank waren verstrekt, niet juist waren. Het staat vast dat zij daarover toen geen opmerkingen heeft gemaakt of vragen heeft gesteld.
- het hof doet de zaak immers niet af op artikel 21 Rv – bekrachtigen. [appellante] zal worden veroordeeld in de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat: 1,5 punt, tarief II).