In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil over het recht op uitkering uit een verzuimverzekering. De appellant, een naamloze vennootschap, had de uitkering stopgezet en de verzuimverzekering beëindigd, omdat zij meende dat de werkgever van de arbeidsongeschikte werknemer, [betrokkene], niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De verzekeraar betwistte echter dat er sprake was van een dienstverband en dat er schade was geleden door de werkgever. Het hof oordeelde dat de verzekeraar onvoldoende had gemotiveerd waarom de uitkering en de verzekering beëindigd konden worden. Het hof verwees naar eerdere arresten en oordeelde dat de door de verzekeraar aangevoerde schendingen van verplichtingen door de verzekeringnemer niet toereikend waren om de weigering van de uitkering te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.