ECLI:NL:GHARL:2017:2579

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
200.191.708/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige en de uitleg aan de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, [de minderjarige1]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, betoogde dat de beëindiging van het gezag niet in het belang van haar dochter zou zijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de belangen van [de minderjarige1] voorop stonden. De moeder had een instabiele thuissituatie gekend, met huiselijk geweld en andere problematiek, wat leidde tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1]. De raad voor de kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [de minderjarige1] te dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat was om een veilige en stabiele omgeving voor haar dochter te bieden. De belangen van [de minderjarige1] vereisten continuïteit en stabiliteit, wat niet kon worden gewaarborgd met de moeder als gezaghebbende. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige1] in een professionele opvoedingsomgeving voorop stond. De moeder werd geprezen voor haar inzet en betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat de voogdij bij de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering moest blijven om de stabiliteit voor [de minderjarige1] te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.708/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/175760 / FA RK 15-2087 en C/08/177229/ JE RK 15-1607)
beschikking van 21 maart 2017
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Haaf-Noot te Schalkhaar,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Stichting Jeugdbescherming Overijssel,

gevestigd te Deventer,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),

2.William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de voogd.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 25 februari 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 mei 2016;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Van Haaf-Noot van 23 juni 2016 met productie(s);
- een brief van de raad van 31 januari 2017;
- een brief van de voogd van 26 januari 2017;
- een afschrift van de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 4 november 2015 bij de rechtbank.
2.2
Op 6 februari 2017 is [de minderjarige1] (hierna [de minderjarige1] ), geboren [in]
2001, verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en haar persoonlijk begeleidster, mevrouw [A] van [B] . Namens de voogd zijn verschenen mevrouw [C] , jeugdzorgwerker, mevrouw [D] , gedragswetenschapper, en mevrouw [E] , gebiedsmanager.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en [F] (hierna: de vader) zijn geboren [in] 1993 een zoon, overleden [in] 2003, [in] 1998 te [G] [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) en [de minderjarige1] voornoemd.
3.2
Uit een latere relatie van de moeder is geboren [in] 2007 [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ) en uit haar huidige relatie is [in] 2015 [de minderjarige4] geboren. [de minderjarige4] was voor haar geboorte onder toezicht gesteld, maar die maatregel is inmiddels opgeheven.
3.3
[de minderjarige1] is in de periode van 2003 tot 2005 uithuisgeplaatst geweest bij [H] (jeugdzorg crisisopvang Leger des Heils) en in de periode van 2010 tot 2011 bij [I] (jeugdhuis Leger des Heils). Op 2 februari 2012 is zij onder toezicht gesteld van de GI welke maatregel steeds is verlengd totdat de bestreden beschikking is gewezen.
3.4
Medio mei 2013 heeft zich een crisissituatie voorgedaan bij de moeder thuis. Naar aanleiding daarvan zijn [de minderjarige2] , [de minderjarige1] en [de minderjarige3] tijdelijk ondergebracht bij een tante.
Op 27 mei 2013 heeft een Eigen Kracht Conferentie plaatsgevonden. [de minderjarige1] is vervolgens op vrijwillige basis opgenomen in een [J] van [K] . Sinds juli 2015 verblijft zij in een drie-milieu-voorziening van [K] in [L] .
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige1] beëindigd en tot voogd benoemd de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voornoemd.

4.De omvang van het geschil

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 februari 2016. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de beschikking van 25 februari 2016 te vernietigen en, nader rechtdoende, te bepalen dat [de minderjarige1] onder toezicht wordt gesteld van een gezinsvoogdijinstelling.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in de opvoedingssituatie waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
Standpunt moeder5.3 De moeder kan zich met de beëindiging van haar gezag over [de minderjarige1] niet verenigen. Zij acht gezagsbeëindiging niet in het belang van [de minderjarige1] . De moeder is haar stabiele factor. Zij accepteert dat [de minderjarige1] niet meer thuis kan wonen en ondersteunt haar plaatsing in de huidige drie-milieu-voorziening. Dit biedt [de minderjarige1] al voldoende duidelijkheid, aldus de moeder. De moeder vreest verder dat door de gezagsbeëindiging [de minderjarige1] van haar vervreemdt en dat zij geen rol van betekenis meer kan spelen in het leven van haar dochter.
Standpunt raad
5.4
De raad is van mening dat aan de gronden voor gezagsbeëindiging is voldaan. De raad voert aan dat vaststaat dat [de minderjarige1] niet meer bij de moeder zal wonen. Gezagsbeëindiging van de moeder geeft [de minderjarige1] duidelijkheid over haar perspectief. Nu de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] niet langer is gericht op terugplaatsing, is deze maatregel volgens de raad niet langer geëigend.
Mening van [de minderjarige1]
5.5
is het niet eens met beëindiging van het gezag van haar moeder. Zij heeft een goede band en veel contact met haar moeder die de enige is in wie zij vertrouwen heeft. De gezagsbeëindiging begrijpt [de minderjarige1] niet en het heeft haar onrust gegeven.
Overwegingen van het hof
5.6
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. De belangen van [de minderjarige1] zijn ontwikkelingsbelangen, te weten haar belang bij een op haar problematiek afgestemde opvoedingsomgeving, continuïteit, voorspelbaarheid en duidelijkheid over haar opvoedingsperspectief.
5.7
[de minderjarige1] heeft in de thuissituatie veel onveiligheid meegemaakt. Er was sprake van huiselijk geweld in twee relaties van de moeder, overmatig alcoholgebruik van de moeder en haar partners en suïcidepogingen van de moeder. Na een zoveelste crisissituatie in het gezin van de moeder bleek eind 2013 dat de moeder ondanks intensieve inzet van hulpverlening waaronder een opname in de psychiatrie, niet in staat was langdurig stabiel te blijven waardoor niet is ingezet op terugplaatsing.
[de minderjarige1] is door haar vroege jeugdervaringen beschadigd in haar ontwikkeling. Er is bij haar sprake van hechtingsproblematiek, en zij heeft een professionele opvoedingsomgeving nodig waarin zij veel structuur en veiligheid ervaart, met zo min mogelijk wisselingen. De drie-milieu-voorziening is voor [de minderjarige1] een goede omgeving en daar ligt haar perspectief.
5.8
Haar belang bij continuïteit maakt dat deze plaatsing niet moet worden doorbroken. [de minderjarige1] heeft soms nog de wens om bij haar moeder te wonen. Zij heeft juist gelet op haar belaste verleden van onveiligheid en haar hechtingsproblematiek belang bij duidelijkheid over deze plaatsing. Het moet duidelijk zijn wie de beslissingen over [de minderjarige1] neemt en de verantwoordelijkheid heeft. Hierin is ook de ernstige bedreiging in haar ontwikkeling en het niet in staat zijn van het dragen van de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] door de moeder gelegen. Nu er geen zicht meer is op terugplaatsing bij de moeder is de maatregel van ondertoezichtstelling, die immers gericht is op thuisplaatsing, niet langer geschikt. De aanvaardbare termijn als bedoeld in artikel 1:266 BW is verstreken.
5.9
[de minderjarige1] heeft aangegeven dat zij uit de beslissing van het hof wil begrijpen waarom haar moeder het gezag niet kan houden. Het hof zal proberen dit voor haar hier uit te leggen:
“De bedoeling is dat [de minderjarige1] (in elk geval) tot haar 18e jaar opgroeit in de instelling waar zij nu woont. Dit omdat de mensen in die instelling en andere deskundigen zoals de raad voor de kinderbescherming en de vorige gezinsvoogd dit het beste voor haar vinden. Deze mensen en deskundigen vinden dit omdat [de minderjarige1] door haar jeugdervaringen, met veel onrust en onveilige perioden, problemen heeft gekregen. Problemen die maken dat het opgroeien en ontwikkelen voor [de minderjarige1] moeilijker is dan bij andere kinderen. De moeder van [de minderjarige1] vindt ook dat het voor haar het beste is dat zij blijft wonen waar zij nu is. [de minderjarige1] snapt ook dat dit beter voor haar is maar soms wil ze wel bij haar moeder wonen. [de minderjarige1] houdt veel van haar moeder, haar moeder vertrouwt zij. De moeder houdt ook veel van [de minderjarige1] . Nu kan het zijn dat in de komende jaren [de minderjarige1] of haar moeder toch anders gaan denken over de woonplek van [de minderjarige1] . Of dat er meningsverschillen over hulpverlening, regels of school komen. Voor de moeder is het best lastig om als [de minderjarige1] in de toekomst iets anders wil dan de hulpverleners goed voor haar vinden, nee tegen [de minderjarige1] te zeggen. En voor [de minderjarige1] zal het best lastig zijn om in het geval dat haar moeder dingen anders wil dan de hulpverleners, nee tegen haar moeder te zeggen. Het hof wil niet dat daardoor de woonplek en de hulp voor [de minderjarige1] in gevaar komt. Daarom vindt het hof het belangrijk dat de voogd het gezag heeft over [de minderjarige1] . Dan is de voogd eindverantwoordelijk voor [de minderjarige1] en komt de band tussen de moeder en [de minderjarige1] bij moeilijke beslissingen waar één van beiden het mogelijk niet mee eens is niet onder druk te staan. Immers het is dan de voogd die de beslissing neemt. Dat betekent niet dat de moeder van [de minderjarige1] niet belangrijk is. De voogd gaat veel dingen samendoen met de moeder. Zoals ervoor zorgen dat er goed contact is tussen de moeder en [de minderjarige1] en dat de moeder goed op de hoogte is van de hulpverlening voor [de minderjarige1] .
Het hof moet ook nog noemen dat in de wet staat dat een ondertoezichtstelling maar voor een kortere tijd is. En dat als het niet meer de bedoeling is dat kinderen thuis gaan wonen die ondertoezichtstelling moet stoppen. Als de rechter het nodig vindt dat wel deskundigen bij de opvoeding van kinderen belangrijk zijn dan moeten die deskundigen het gezag krijgen.”
5.1
Gelet op het bovenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigen.
5.11
Ten overvloede vindt het hof het belangrijk nog het volgende op te merken. De moeder verdient een groot compliment dat het haar is gelukt om uit haar eerdere periode van instabiliteit te komen. Zij houdt veel van haar kinderen en zij is echt van heel ver gekomen. Prijzenswaardig is ook dat de moeder in een heel zware periode van haar leven, leidend tot de crisissituatie in mei 2013, zelf heeft ingezien dat het voor haar kinderen beter was om (tijdelijk) elders te worden opgevangen. Na al haar inzet en geknok om haar leven weer goed op de rails te krijgen en na haar medewerking aan ook de vrijwillige uithuisplaatsingen in het verleden, voelt het voor de moeder als kwetsend en een verlies dat zij het gezag kwijtraakt. Het hof begrijpt dit gevoel van de moeder. Duidelijk is ook geworden dat veel pijn bij haar ook gelegen is in het zich op een zijspoor gezet voelen als moeder en haar angst van [de minderjarige1] te vervreemden.
Van belang is dat ook na gezagsbeëindiging moeder en dochter waar mogelijk regelmatig contact met elkaar kunnen hebben en dat de moeder betrokken wordt bij de hulpverlening aan haar dochter. Ter zitting is gebleken dat de voogd hieraan veel aandacht geeft. De voogd geeft aan dat de moeder de belangrijkste persoon in het leven van [de minderjarige1] blijft en dat de voogd de moeder meeneemt in de contacten en de hulpverlening voor [de minderjarige1] . Het hof leidt uit deze gang van zaken af dat de moeder de voogd in haar wensen omtrent haar moederrol mee heeft en dat de voogd de moeder daarmee een duidelijke positie geeft in het leven van [de minderjarige1] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 25 februari 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 21 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.