Uitspraak
in eerste aanleg: verzoekster in de hoofdzaak en in het verzoek ex artikel 223 Rv., verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
[verzoekster],
in eerste aanleg: verweerder in de hoofdzaak en in het verzoek ex artikel 223 Rv.,
[verweerder],
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de op 22 februari 2017 gehouden mondelinge behandeling.
3.De feiten
(…)Voor de goede orde deel ik U mede dat ik op 12-11-2015 om 12.05 uur heb kennis genomen van uw ontslag name. U gaf mij met niet mis te verstane bewoording te kennen dat U deze overeenkomst per direct opzegde en dat U niet meer wenste terug te keren, waarop U mijn huis hebt verlaten.
(…)Naar aanleiding van uw schrijven (…) van 13 november jl (…) hierbij het volgende.
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
primairverzocht (a) de opzegging wegens een dringende reden te vernietigen, met veroordeling van [verweerder] tot wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon en (b) [verweerder] te veroordelen tot betaling van het vakantiegeld over de periode van 12 november 2000 tot en met 12 november 2015 (€ 5.136,- netto), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 november 2015.
Subsidiairheeft [verzoekster] verzocht te bepalen dat [verweerder] een transitievergoeding van € 25.000,-
meer subsidiairom te bepalen dat [verweerder] aan [verzoekster] de transitievergoeding moet betalen. Daarnaast heeft [verzoekster] tevens bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. verzocht om [verweerder] te veroordelen tot wedertewerkstelling en betaling van het loon, op verbeurte van een dwangsom.
Een en ander met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
In de tussenbeschikking van 16 februari 2016 heeft de kantonrechter overwogen dat de arbeidsverhouding tussen partijen, zo die nog mocht bestaan, zodanig is verstoord dat van [verweerder] niet kan worden gevergd die voort te laten duren, en de arbeidsovereenkomst per die datum (16 februari 2016) ontbonden, onder aanhouding van de beslissing over de transitievergoeding, de billijke vergoeding en de proceskosten. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is in die beschikking afgewezen.
In de eindbeschikking van 16 september 2016 heeft de kantonrechter overwogen dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat [verzoekster] op 12 november 2015 heeft verklaard niet langer voor [verweerder] te willen werken. Ook blijkt daaruit dat [verzoekster] toen boos was, zodat geen sprake was van een rustige, weloverwogen ontslagneming. Omdat [verzoekster] tevens weigerde de huissleutel aan [verweerder] af te geven, had [verweerder] de ontslagneming zonder nader onderzoek niet mogen opvatten als een daadwerkelijke ontslagname. Nu dit nadere onderzoek niet is verricht, is de arbeidsovereenkomst niet geëindigd op 12 november 2015, maar op 10 maart 2016, door de ontbinding. [verzoekster] heeft pas in haar verzoekschrift van 9 januari 2016 voldoende kenbaar gemaakt dat zij zich beschikbaar hield voor het verrichten van haar werkzaamheden. Daarom heeft zij alleen aanspraak op loondoorbetaling over de periode van 9 januari 2016 tot 10 maart 2016. Verder bestaat geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding. Ook de aanspraak op de transitievergoeding wijst de kantonrechter af. Daartoe wordt overwogen dat, mede gelet op de bijzondere aard van de overeenkomst - de arbeidsovereenkomst is gesloten in het kader van de zorgverlening in verband waarmee het PGB is verstrekt, [verweerder] beoogt met de arbeidsovereenkomst geen economisch voordeel te behalen en gesteld noch gebleken is dat binnen de regels die gelden voor het PGB ruimte is voor toekenning van een transitievergoeding - toekenning van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.De beoordeling in hoger beroep
Overigens staat voor het hof niet vast dat [verweerder] aan het einde van het gesprek op
Met name is de werkgever hier niet een (rechts)persoon die voor eigen risico als ondernemer deelneemt aan het maatschappelijk verkeer en de werknemer in dienst heeft genomen in de verwachting daarvan voor zijn bedrijfsvoering (economisch) voordeel te hebben, maar een privé persoon die is aangewezen op zorg van een derde. Om aanspraak te kunnen maken op overheidsgelden om die zorg te bekostigen (PGB) heeft deze de zorgverlener als werknemer in dienst moeten nemen (in plaats van met deze een overeenkomst van opdracht te sluiten).
De (bijzondere) aard van de arbeidsovereenkomst vormt derhalve op zichzelf geen grond om de transitievergoedingsregeling buiten toepassing te laten.
[verweerder] heeft aangevoerd dat hij moet leven van een netto inkomen van € 1.515,48 per maand, dat zijn belastbaar inkomen nihil is en dat hij gegeven zijn inkomen en lasten niet in staat is om een transitievergoeding te betalen, ook niet in termijnen.
Grief II slaagt in zoverre.
6.6. De slotsom
Ook in hoger beroep zullen de proceskosten worden gecompenseerd, nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld.