ECLI:NL:GHARL:2017:2412

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
200.184.418/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis met betrekking tot de bevoegdheid van het gerechtshof

In deze zaak heeft eiser [eiser] een vordering tot vernietiging ingesteld tegen een arbitraal vonnis dat op 9 juni 2015 is gewezen. De rechtbank Overijssel heeft de zaak op grond van artikel 1064a Rv doorverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, omdat het hof bevoegd zou zijn om van de vordering tot vernietiging kennis te nemen. Echter, het hof heeft vastgesteld dat de arbitrage aanhangig was gemaakt vóór 1 januari 2015, waardoor het oude recht van toepassing is. Dit oude recht bepaalt dat de vordering tot vernietiging bij de rechtbank moet worden ingediend, niet bij het hof. De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat het hof bevoegd is, maar het hof heeft dit oordeel niet gevolgd. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle. De beslissing van het hof is genomen op 21 maart 2017, waarbij het hof ook heeft bepaald dat de griffierechten zullen worden teruggestort, overeenkomstig de wet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.184.418/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/176721 / HA-ZA 15-514)
arrest van 21 maart 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [A] ,
eiser,
hierna:
[eiser] ,
advocaat: mr. G.M. Tiddens, kantoorhoudende te Groningen,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [A] ,
gedaagde,
hierna:
[gedaagde],
advocaat: mr. A.J. Brink, kantoorhoudende te Heerenveen,

1.Het procesverloop

1.1
Bij inleidende dagvaarding van 18 september 2015 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard voor de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle. Gevorderd wordt, kort gezegd, de gedeeltelijke vernietiging van een tussen partijen gewezen arbitraal vonnis van 9 juni 2015. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Bij vonnis van 6 januari 2016 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, geoordeeld dat ingevolge artikel 1064a lid 1 Rv het gerechtshof van het resort waarin de plaats van arbitrage is gelegen bevoegd is van de vordering tot vernietiging kennis te nemen en heeft zij de zaak op de voet van artikel 73 Rv. voor behandeling naar dit hof verwezen.
1.2
Vervolgens heeft [gedaagde] pleidooi gevraagd. Nadat een datum voor het pleidooi was bepaald heeft de advocaat van [gedaagde] echter laten weten dat hij en [gedaagde] niet zullen verschijnen. Wel is ter zitting verschenen de advocaat van
[eiser] , mr. C.S.G. de Lange die ter waarneming van mr. Tiddens heeft gepleit overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnotitie. Het hof heeft de advocaat van
[eiser] voorgehouden dat het naar zijn voorlopig oordeel niet bevoegd is van de vordering kennis te nemen, tenzij partijen de zaak bij wege van prorogatie voorleggen aan het hof.
1.3
Vervolgens hebben partijen ter rolle doen weten dat wordt afgezien van prorogatie en hebben zij arrest gevraagd.

2.De beoordeling

2.1
Tussen partijen is het navolgende niet in geschil. Bij e-mailbericht aan het secretariaat van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) gedateerd 13 augustus 2013 heeft [gedaagde] een arbitrage aangemeld tegen [eiser] . Bij brief van 19 augustus 2013 heeft
[gedaagde] de arbitrageaanvraag schriftelijk ingediend, onder overlegging van een concept memorie van eis, met producties. Vervolgens is tussen partijen verder geprocedeerd in deze arbitrageprocedure en hebben de door NAI benoemde arbiters op 14 mei 2014 een arbitraal tussenvonnis gewezen, uit welk vonnis de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt (productie 1 bij de conclusie van antwoord). Na verder procederen is op 9 juni 2015 een arbitraal eindvonnis gewezen (door de rechtbank wordt per abuis gesproken over een vonnis van 30 juni 2015), zoals overgelegd als productie 2 bij de inleidende dagvaarding. Dit arbitraal vonnis is op 18 juni 2015 ter griffie van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, gedeponeerd. De plaats van arbitrage is Zwolle.
2.2
In het arbitraal eindvonnis zijn de vorderingen van [gedaagde] afgewezen. Voorts is beslist dat partijen (broer en zus) ieder de helft van de arbitragekosten dienen te betalen (waarbij het totaal van deze kosten tot aan de deponering is begroot op € 103.649,42) en dat partijen ieder de eigen kosten van juridische bijstand dienen te dragen.
2.3
De onderhavige vordering van [eiser] strekt tot partiële vernietiging van het arbitraal eindvonnis, namelijk voor zover dit vonnis ziet op de beslissing tot verdeling van de arbitragekosten bij helfte, en tot het geven van een verklaring voor recht dat
[gedaagde] de volledige kosten van de arbitrage dient te dragen.
2.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat ingevolge artikel 1064a lid 1 Rv het gerechtshof van het resort waarin de plaats van arbitrage (in casu: Zwolle) is gelegen bevoegd is van de vordering tot vernietiging kennis te nemen en zij heeft de zaak op de voet van artikel 73 Rv voor behandeling naar het hof verwezen.
2.5
Ingevolge artikel 74 lid 3 Rv is het hof niet aan de verwijzing door de rechtbank gebonden. Het hof dient op de voet van artikel 72 Rv ambtshalve zijn bevoegdheid te beoordelen.
2.6
Vaststaat dat de arbitrage aanhangig is gemaakt vóór 1 januari 2015, namelijk in augustus 2013. De Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van Boek 3, Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht is in werking getreden op 1 januari 2015. Op grond van artikel IV lid 2 van genoemde wet is de wet niet van toepassing op arbitrages die aanhangig zijn gemaakt of waren voor de datum van inwerkingtreding van de wet (1 januari 2015). Op die arbitrages blijft het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing, zoals dat voor de datum van inwerkingtreding van de wet gold (hierna: het oude recht). In vervolg daarop bepaalt het vierde lid van artikel IV dat de wet niet van toepassing is op zaken die bij de rechter aanhangig zijn gemaakt of waren indien en voor zover het gaat om arbitrages als bedoeld in het tweede lid. Ook op die zaken blijft het oude recht van toepassing.
2.7
Nu de onderhavige arbitrage reeds aanhangig was vóór 1 januari 2015, is daarop vanaf die datum niet het nieuwe arbitragerecht van toepassing geworden en is het oude recht blijven gelden. Dit oude recht is dan tevens van toepassing op de onderhavige vordering tot vernietiging. Onder het oude recht ontbrak een bepaling als het huidige artikel 1064a lid 1 Rv, dat inhoudt dat vorderingen tot vernietiging van een arbitraal vonnis dienen te worden ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage is gelegen. In artikel 1064 lid 2 Rv van het voor 1 januari 2015 geldende recht werd bepaald:
"
De vordering tot vernietiging wordt ingesteld bij de rechtbank ter griffie waarvan het origineel van het vonnis volgens artikel 1058, eerste lid, moet worden nedergelegd."
2.8
Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat partijen niet voor prorogatie hebben gekozen, dient het hof zich onbevoegd te verklaren om van het geschil kennis te nemen en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.

3.De beslissing

Het gerechtshof;
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
verwijst de zaak naar de rol van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van woensdag
19 april 2017, op welke zitting partijen vertegenwoordigd door een advocaat dienen te verschijnen en zich bij akte dienen uit te laten over de voortzetting van de procedure;
bepaalt dat inzake de verschuldigde griffierechten zal worden gehandeld overeenkomstig artikel 9 lid 5 van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken, in die zin dat het verschil tussen het griffierecht tarief hof en het griffierecht tarief rechtbank wordt teruggestort.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. G. van Rijssen en mr. J.N. Bartels en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
21 maart 2017.