ECLI:NL:GHARL:2017:2398

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
WAHV 200.164.651
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Anjewierden
  • H. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake termijnoverschrijding en niet tijdig doorzenden van stukken door bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 21 november 2014 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, waarbij zijn beroep tegen een sanctiebeschikking niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De betrokkene stelde dat deze termijnoverschrijding het gevolg was van het niet tijdig doorzenden van stukken door zijn bewindvoerder.

Tijdens de behandeling op 8 maart 2017 was de betrokkene niet aanwezig, maar de advocaat-generaal, mr. H. de Ruijter, was wel aanwezig. De betrokkene had zich ziek gemeld, maar er was geen bewijs van deze ziekmelding bij de rechtbank geregistreerd. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had beslist zonder de betrokkene te horen, en vernietigde de beslissing van de kantonrechter.

Het hof stelde vast dat het beroep tegen de sanctiebeschikking te laat was ingesteld, maar dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat het niet tijdig doorzenden van post door de bewindvoerder voor rekening van de betrokkene kwam. Het hof verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond en oordeelde dat de opgelegde verhogingen van de sanctie ten onrechte waren toegepast.

De beslissing van het hof was dat de eerdere beslissing van de kantonrechter werd vernietigd, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond werd verklaard, en dat de onterecht opgelegde verhogingen en het dwangbevel werden vastgesteld.

Uitspraak

WAHV 200.164.651
22 maart 2017
CJIB 170525402
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 21 november 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De toenmalige gemachtigde van de betrokkene, [gemachtigde] , heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
[gemachtigde] heeft op 19 augustus 2015 de griffier van het hof per e-mail laten weten niet langer de belangen van de betrokkene te behartigen.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 maart 2017. De betrokkene is niet verschenen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.

Beoordeling

1. In het hoger beroepschrift wordt betoogd dat de kantonrechter ten onrechte op het beroep heeft beslist zonder de betrokkene te horen. De betrokkene had zich voorafgaand aan de zitting telefonisch ziek gemeld. Niettemin is de zaak buiten aanwezigheid van de betrokkene inhoudelijk behandeld. Latere navraag leerde dat bij de rechtbank niets over een ziekmelding was geregistreerd. De betrokkene wil graag alsnog gehoord worden.
2. Het hof stelt vast dat uit de stukken niet blijkt van een ziekmelding of verzoek om aanhouding van de zaak bij de rechtbank. De advocaat-generaal heeft niettemin voorgesteld het ervoor te houden dat om aanhouding van de zitting is gevraagd en om die reden de beslissing van de kantonrechter wegens schending van artikel 12, eerste lid van de WAHV te vernietigen. Het hof ziet aanleiding dit betoog te volgen. De beslissing van de kantonrechter wordt derhalve vernietigd. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Bij die beslissing is het beroep tegen de sanctiebeschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat dat niet tijdig is ingesteld.
3. In hoger beroep wordt niet betwist dat te laat beroep is ingesteld tegen de inleidende beschikking. Gesteld wordt echter dat de termijnoverschrijding het gevolg is geweest van te late doorzending van post door de bewindvoerder van de betrokkene. Om die reden heeft de betrokkene niet tijdig beroep kunnen instellen.
4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
5. Niet in geding is dat het beroep tegen de sanctiebeschikking te laat is ingesteld.
6. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. Het hof heeft eerder geoordeeld dat het niet tijdig doorzenden van post door een curator, kennelijk als gevolg van het ontbreken van afspraken hierover tussen de betrokkene en de curator, een omstandigheid is die voor rekening van de betrokkene behoort te komen (vgl. het arrest van het hof van 28 december 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:10526). Dit uitgangspunt geldt evenzeer in zaken als de onderhavige, waar sprake is van een bewindvoerder. De omstandigheid dat de inleidende beschikking niet tijdig naar de betrokkene is doorgezonden maakt – wat daarvan ook zij – niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
8. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen die beslissing wordt dan ook ongegrond verklaard. Dat heeft tot gevolg dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie.
9. Gesteld noch gebleken is dat de betrokkene kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
10. Het hof stelt (met de advocaat-generaal) nog vast dat ten onrechte op 18 juni 2013 een eerste en op 26 mei 2015 een tweede verhoging is toegepast. Ook het dwangbevel van 16 juli 2015 is ten onrechte uitgevaardigd. Het beroepschrift van de betrokkene tegen de inleidende beschikking is immers op 18 juni 2013 door de CVOM ontvangen. Verder is op 11 februari 2015 tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
stelt vast dat de aan de betrokkene opgelegde eerste en tweede verhoging van de sanctie ten onrechte is toegepast en dat ten onrechte een dwangbevel is uitgevaardigd.
Dit arrest is gewezen door mr. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.