ECLI:NL:GHARL:2016:10526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
WAHV 200.178.421
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beswerda
  • M. Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de kantonrechter inzake niet-ontvankelijkheid van het beroep door postblokkade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 11 augustus 2015. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, omdat de gemachtigde niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep had opgegeven. De gemachtigde stelde dat hij de brief van de officier van justitie niet had ontvangen en dat de kantonrechter ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Tijdens de zitting van het hof op 14 december 2016 werd aangevoerd dat de curator van de gemachtigde geen stukken had teruggevonden, wat de gemachtigde als argument gebruikte voor zijn verweer.

Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde in de periode van januari 2008 tot begin 2014 failliet was en dat er een postblokkade was. De gemachtigde had de gelegenheid om de gronden van het beroep aan te vullen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. Het hof oordeelde dat de brief van de officier van justitie als gevolg van de postblokkade op het adres van de curator was ontvangen. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht het beroep ongegrond had verklaard en bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Het verzoek van de gemachtigde tot vergoeding van kosten werd afgewezen, omdat hij niet in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

WAHV 200.178.421
28 december 2016
CJIB 175471045
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 11 augustus 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
Van de gemachtigde is op 13 juli 2016 nog een brief met meerdere bijlagen ontvangen.
Ter zitting van het hof van 21 juli 2016 is de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de betrokkene in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van het verweerschrift van de advocaat-generaal en daarop schriftelijk te reageren.
Op 23 augustus 2016 is een brief van de gemachtigde ontvangen, waarin hij een schriftelijke reactie geeft op het verweerschrift van de advocaat-generaal en verzoekt om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de schriftelijke reactie van de gemachtigde.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 december 2016. De gemachtigde is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gemachtigde in de fase van het administratief beroep niet binnen de daartoe door de officier van justitie bij brief d.d. 14 november 2013 gestelde termijn het verzuim om de gronden van dat beroep op te geven heeft hersteld en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat het voor risico van de gemachtigde komt dat, zoals deze had aangevoerd, de voor de gemachtigde bestemde post vanwege de zogenoemde postblokkade naar zijn curator werd gezonden.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat hij de brief van de officier van justitie niet heeft ontvangen, dat deze het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en hij het daarom niet eens met het oordeel en voormelde overwegingen van de kantonrechter. Hij verwijst daarbij naar een beslissing van de rechtbank Den Haag van 11 november 2015, waarin de kantonrechter met betrekking tot het risico van postbezorging aan de curator tot een ander oordeel kwam. Ter zitting van het hof van 14 december 2016 heeft de gemachtigde aangevoerd dat de curator op 8 december 2016 schriftelijk heeft verklaard dat hij van de onderhavige zaak geen stukken in zijn administratie heeft teruggevonden.
3. Het hof stelt het volgende vast. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief d.d. 30 oktober 2013 pro forma beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. In het dossier bevindt zich een afschrift van de aan Accountantskantoor Schouten gerichte brief van de CVOM d.d. 14 november 2013, waarin de gemachtigde de gelegenheid wordt geboden binnen vier weken na dagtekening van de brief het verzuim de gronden van het beroep op te geven te herstellen op straffe van niet-ontvankelijk verklaring van het beroep. De brief is gericht aan het door de gemachtigde vermelde adres. Uit het dossier blijkt niet dat er poststukken als onbestelbaar retour zijn gekomen. Ter zitting van het hof van 21 juli 2016 heeft de gemachtigde verklaard dat hij van januari 2008 tot begin 2014 failliet is geweest en dat hij op de hoogte was van de daarbij behorende postblokkade.
4. Op grond van het voorgaande houdt het hof het ervoor dat de brief van de officier van justitie, waarin de betrokkene de gelegenheid is geboden de gronden aan te vullen, als gevolg van een door het faillissement van de gemachtigde ontstane postblokkade op het adres van de curator is ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat de gemachtigde in de periode dat voornoemde brief is verstuurd bij de curator heeft geïnformeerd naar poststukken die buiten het faillissement vielen. Het niet tijdig doorzenden daarvan door de curator is kennelijk het gevolg van het ontbreken van afspraken hierover tussen de gemachtigde en de curator en is derhalve een omstandigheid die voor rekening van de gemachtigde behoort te komen. Dat de curator op 8 december 2016 schriftelijk heeft verklaard dat hij geen stukken van de onderhavige zaak in zijn administratie heeft teruggevonden is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de brief van de officier van justitie destijds niet door de curator is ontvangen en aldus niet zou zijn verzonden.
5. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gerichte beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Daarom zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Dit houdt in dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie.
6. Nu de gemachtigde niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten, dat de gemachtigde ter zitting heeft gedaan, afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.