In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 11 augustus 2015. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, omdat de gemachtigde niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep had opgegeven. De gemachtigde stelde dat hij de brief van de officier van justitie niet had ontvangen en dat de kantonrechter ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Tijdens de zitting van het hof op 14 december 2016 werd aangevoerd dat de curator van de gemachtigde geen stukken had teruggevonden, wat de gemachtigde als argument gebruikte voor zijn verweer.
Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde in de periode van januari 2008 tot begin 2014 failliet was en dat er een postblokkade was. De gemachtigde had de gelegenheid om de gronden van het beroep aan te vullen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. Het hof oordeelde dat de brief van de officier van justitie als gevolg van de postblokkade op het adres van de curator was ontvangen. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht het beroep ongegrond had verklaard en bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Het verzoek van de gemachtigde tot vergoeding van kosten werd afgewezen, omdat hij niet in het gelijk werd gesteld.